1. Flashcards

1
Q

Anatomie

A

Een wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van de bouw, de structuur van de cellen, weefsels, organen waaruit het dierlijke en menselijke lichaam samen is gesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Fysiologie

A

Een wetenschap die zich bezig houdt met het bestuderen van de de functies van levende wezens, vanaf het niveau van de cel, weefsels, organen tot op het hele niveau van het gehele organisme.
Bestuurt de werking van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat doet een cel?

A
  • Ze nemen voedingstoffen, glucose en o2 op.
  • Ze scheiden Co2 en afvalstoffen uit.
  • Ze kunnen waarnemen en bewegen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is Pathologie?

A

De wetenschap die zich bezighoudt met de ziekte.

  1. pathologische anatomie
  2. pathologische fysiologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Onderzoeksmethode ziekenhuis/ huisarts?

A
  1. Anamnese
  2. Inspectie
  3. Palpatie (tasten)
  4. Percussie (kloppen)
  5. Auscultatie (luisteren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Laboratorium onderzoek?

A
  • Urine
  • Feces
  • Bloed
  • Cytologische onderzoek, uitstrijkjes en slijmvlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beeldvormende onderzoek?

A
  • Röntengenstraling
  • MRI-Scan
  • Echografie
  • Electrocardiogram (ECG)
  • Scopieën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Punctie of biopsie?

A

Lichaamsvocht, wordt met een punctie naald weggenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Betekenis van Kinesiologie

A

Beschrijving van de beweging in een specifieke vlak om een bepaalde as.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De 3 vlakken

A
  1. Frontale vlak (voorkant)
  2. sagittaal vlak (doormidden)
  3. Transversaal vlak (vanaf borstholte)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ventraal

A

Venster> buik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dorsaal

A

Dorsum > rug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lateraal

A

Lateralis, buitenzijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mediaal

A

Medailles, midden, binnenzijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Internus

A

Inwendig, binnenkant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Externus

A

Uitwendig, buitenkant

17
Q

Anterior

A

Voorste

18
Q

Posterior

A

Achterste

19
Q

Superior

A

Bovenste

20
Q

Interior

A

Onderste

21
Q

Proximaal

A

Dichtbij het lichaam

22
Q

Distaal

A

Van het lichaam vandaan

23
Q

Sinster

A

Links

24
Q

Dexter

A

Rechts

25
Q

Richting aanduiden:

  • Naar voren
  • Naar achteren
A
  • Antiflexie= anteversie

- Retroflexie= Retroversie

26
Q

Exororatie?

A

Binnenwaardste draaiing (buiten het lichaam)

27
Q

Endorotarie

A

Binnen waardse draaiing, binnen gericht

28
Q

Adductie

A

Beweging naar mediaan toe

29
Q

Abductie

A

Beweging van mediaan af