1 Flashcards

1
Q

absolute monarchie

A

Erfelijk koningschap waarbij de koning alle macht heeft en hij als vertegenwoordiger van God op aarde boven de wet staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

absolutisme

A

Politiek systeem waarbij de koning alle macht heeft en dat als een goddelijk
voorrecht beschouwt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ancien régime

A

Periode van de middeleeuwen en de nieuwe tijd, gekenmerkt door een agrarisch karakter, die eindigt met de Industriële Revolutie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

burgerij

A

Leden van de stedelijke gemeenschap die bovenaan de sociale ladder staan. Zij behoorden tijdens het ancien régime tot de derde stand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

burgerrechten

A

Basisrechten die in een democratische rechtstaat in de grondwet vastgelegd zijn en die een democratische overheid aan al haar burgers garandeert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cahiers de doléances

A

Klachtenbrieven die Franse burgers vanaf de 15de eeuw aan hun vertegenwoordiger in de Staten-Generaal konden gaven. Deze vertegenwoordigers maakten deze brieven over aan de koning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

cijnskiesrecht

A

Kiesrecht dat gekoppeld is aan de hoeveelheid belastingen die men betaalde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

coalitie

A

Samenwerking van politieke groepen/partijen in het bestuur of van landen in een oorlog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

democratie

A

Bestuursvorm waarin de macht uitgaat van het volk, de staatsmachten gescheiden zijn en waarin minderheden door de wet worden beschermd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Franse Revolutie

A

Politieke omwenteling waarbij de Franse monarchie werd afgezet, die een einde maakte aan het ancien régime en die de moderne tijd inluidde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

grondwet

A

Document waarin de basisrechten en -plichten van de burgers en de werking van de staatsinstellingen zijn opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

grondwettelijke parlementaire monarchie

A

Erfelijk koningschap waarbij de koning gebonden is aan een grondwet, maar waarbij er ook scheiding van machten is. De uitvoerende macht ligt bij de regering die uit de meerderheid van het parlement wordt gevormd en die zich voor het parlement moet verantwoorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

guillotine

A

Instrument waarmee mensen door middel van een valbijl werden onthoofd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoofdelijke stemming

A

Stemming waarbij ieder individu een stem kan uitbrengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kiesrecht

A

Recht van de burger om deel te nemen aan het politieke proces door middel van verkiezingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

parlement

A

Volksvertegenwoordiging, staatsinstelling waarin personen zetelen die door het volk verkozen zijn en die het volk vertegenwoordigen. Ook ‘Raad’ of ‘Kamer’ genoemd

17
Q

rechtstaat

A

Staat waarin de rechten van de burgers zijn vastgelegd in de grondwet en deze worden beschermd door onafhankelijke rechters.

18
Q

republiek

A

Regeringsvorm waarbij het staatshoofd (en/of regeringshoofd) gekozen wordt door het volk voor een bepaalde periode.

19
Q

scheiding der machten

A

Scheiding van de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht

20
Q

scheiding van Kerk en Staat

A

Situatie waarbij de staatkundige (politieke) macht niet in handen is van de religieuze macht (en omgekeerd) en waarbij beide geen beslissende invloed op elkaar uitoefenen.

21
Q

staatsgreep

A

Plotselinge, onwettige en meestal gewelddadige afzetting van een staatshoofd of regering, gewoonlijk door het leger.

22
Q

Staten-Generaal

A

Standenvergadering met vertegenwoordigers van de drie standen tijdens het ancien régime in bepaalde West-Europese landen.

23
Q

volkssoevereiniteit

A

Recht van de burgers van een staat (het volk) om zelf het hoogste gezag uit te oefenen en dus zelf hun politieke ontwikkeling te bepalen.

24
Q

girondijnen

A

Gematigde liberalen en republikeinen tijdens de Franse Revolutie.

25
Q

jakobijnen

A

Radicale republikeinen tijdens de Franse Revolutie, die streefden naar algemeen stemrecht en basisonderwijs

26
Q

republikeinen (Franse Revolutie)

A

Politieke strekking tijdens de Franse Revolutie die de monarchie wilde vervangen door een staat met een verkozen staatshoofd

27
Q

Assemblée (Nationale)

A

Het Franse parlement dat in 1789 door de Franse revolutionairen werd opgericht en dat verantwoordelijk is voor de opstelling van de eerste Franse grondwet.

28
Q

Nationale Conventie (1792-1795)

A

Het Franse parlement dat in 1792 door algemeen (mannen)stemrecht werd verkozen en dat zich onder meer over het lot van de koning moest uitspreken.

29
Q

Directoire (1795-1799)

A

Bestuur van vijf directeurs in de periode van de Franse Revolutie. Dit vond plaats tussen 1795 en 1799 en eindigde met de staatsgreep van Napoleon.

30
Q

Déclaration des droits de l’homme et du citoyen (1789)

A

Verklaring door de Franse revolutionairen waarin voor het eerst een aantal basisrechten of grondrechten voor de Franse burgers werd opgesomd, gebaseerd op de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring.