1-100 Flashcards
evidence of adverse signs in tachycardia
shock, myocardi ischemia, HF, syncopewha
what should you do in case if pt is unstable with adverse signs and having tachycardia?
give up to 3 attempts synchronised DC shock, if that does not work, give amiodarone 300mg iv in 10-20 minuten AND repeat shock OR give procainamide 10-15mg iv in 20 minuten
what should you do in case if pt is stable without adverse signs and having tachycardia?
ask expert
assess duur qrs
assess regulalr vs irregular
if pre-excited atrial fibrillation is suspected, do NOT give the following drugs
adenosine, digoxine en verapamil en diltiazem
if polymorphic VT is suspected; ie torsades
give Mg 2mg over 10 min
explain the algorithm
Als elektische cardioversie niet leidt tot herstel van sinusritme en de patiënt onstabiel blijft, geef dan amiodaron 300 mg intraveneus gedurende 10-20 minuten of procainamide 10-15 mg IV gedurende 20 minuten en herhaal daarna de elektrische cardioversie. Een oplaaddosis amiodaron kan gevolgd worden door een amiodaron infuus van
900 mg in 24 uur
Atriale flutter en regelmatige smalcomplextachycardie kunnen vaak worden beëindigd door schokken met lagere energie: begin met
70-120 J bifasisch (100 J monofasisch).
De meest voorkomende regelmatige smalcomplex tachycardieën zijn:
Sinus tachycardie
AV nodal re-entry tachycardie (AVNRT, de meest voorkomende vorm van SVT)
AV re-entry tachycardie (AVRT), welke geassocieerd is met het Wolff-Parkinson-White (WPW) syndroom
Atriale flutter met regelmatige AV geleiding (meestal 2:1)
Een onregelmatige smalcomplex tachycardie is meestal
AF of soms een atriumflutter met variabele AV-geleiding (“wisselend blok”).
af controle bij hf
Overweeg ook amiodaron voor acute controle van de frequentie bij patiënten met atriumfibrilleren met hemodynamische instabiliteit en ernstig verminderde linker ventrikel ejectiefractie (LVEF). Geef voor patiënten met linker ventrikel ejectie fractie (LVEF) <40% de laagst mogelijke dosis bètablokker om een hartslag van minder dan 110 /min te bereiken. Voeg zo nodig digoxine toe. Overweeg voor frequentiecontrole bij patiënten met atriumfibrilleren met een LVEF ≥ 40% bètablokkers, digoxine, diltiazem of verapamil. Vraag zo nodig hulp aan deskundigen om de meest geschikte behandeling voor de individuele patient te bepalen.
mbt regelmatig smalcomplex tachycardie; Als er geen ernstige symptomen zijn en het ritme geen sinustachycardie is volg de volgende stappen.
Start met vagale manoeuvres: carotismassage of Vasalva manoeuvres. Een Vasalva manoeuvre (bv. geforceerde expiratie tegen een gesloten glottis) in rugligging is mogelijk de meest effectieve techniek. EBij een atriumflutter zal de ventriculaire respons vaak vertragen, waardoor fluttergolven zichtbaar kunnen worden.
Als de aritmie blijft bestaan en er geen sprake is van een atriumflutter is de volgende stap het toedienen van adenosine. Geef 6 mg adenosine als een snelle intraveneuze bolus. Als de ventriculaire frequentie tijdelijk vertraagt maar de aritmie blijft bestaan, zoek dan naar atriale activiteit zoals atriale flutter of andere atriale tachycardie en behandel die overeenkomstig. Als er geen effect is van de eerste dosis adenosine van 6 mg, geef dan een volgende bolus van 12 mg. Als deze ook geen effect heeft, geef dan nog een bolus van 18 mg. Met deze strategie kunnen 90-95% van de van de supraventrculaire tachyaritmieën worden beëindigd.
Stoppen van de tachyritmie door vagale manoeuvres of adenosine wijst erop dat het vrijwel zeker om een AV(N)RT was. Behandel een eventueel recidief nogmaals met adenosine of met een langer werkend middel dat de geleiding in de AV knoop remt zoals ditiazem of verpramil.
Als adenosine gecontraindiceerd is of of na het toediening ervan de regelmatige smal-complex tachycardie niet beëindigt zonder aanwijzingen dat het atrium flutter is, geef dan een calciumkanaalblokker (bijv. verapamil of diltiazem) of een bètablokker.
Sinustachycardie is
een veel voorkomende fysiologische respons op een stimuli, zoals inspanning of angst. Bij een zieke patiënt kan deze een gevolg zijn van vele pathologische stimuli, zoals pijn, koorts, anemie, bloedverlies en hartfalen. De behandeling is vrijwel altijd gericht op de onderliggende oorzaak; pogingen om een sinustachycardie te vertragen met behulp van anti-artimica maken de situatie erger.
AVNRT is
de meest voorkomende paroxysmale SVT, wordt vaak gezien bij patiënten zonder enige vorm van hartziekte en wordt zelden in de peri-arrest gezien. De AVNRT presenteert zich als een regelmatige smalcomplex tachycardie, vaak zonder zichtbare atriale activiteit op het ECG. De hartfrequentie ligt hierbij vaak ver boven die van een sinusritme in rust (60-120 /min).
AV re-entry tachycardia (AVRT) wordt gezien bij patiënten met een WPW-syndroom en is meestal ook goedaardig, tenzij er daarbij ook sprake is van structurele hartziekte. De AVRT presenteert zich meestal als een regelmatige smalcomplex tachycardie, waarbij ook vaak geen atriale activiteit op het ECG kan worden gezien.
Atriale flutter met regelmatige AV-geleiding (vaak 2:1-blok) produceert een regelmatig smalcomplex tachycardie waarbij het moeilijk kan zijn om atriale activiteit te zien en fluttergolven met vertrouwen te identificeren, dus het kan aanvankelijk niet te onderscheiden zijn van AVNRT en AVRT. Wanneer atriale flutter met 2 :1 blok of zelfs 1:1 geleiding gepaard gaat met bundeltakblok
produceert het een regelmatige breed-complexe tachycardie die gewoonlijk erg moeilijk te onderscheiden is van VT. Als dit soort ritmes als VT worden behandeld, is dat meestal succesvol of vertraagt dat de ventriculaire frequentie, waardoor het ritme dan wel geïdentificeerd kan worden. Meestal heeft een typische atriale flutter een atriale frequentie van ongeveer 300 /min. Een atriale flutter met een 2:1-blokkade resulteert dan ook meestal in een tachycardie van ongeveer 150 slagen /min. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat veel hogere frequenties te wijten zijn aan atriale flutter met een 2:1-blokkade.
Sporadisch kan een zeer snelle (meestal > 250 /min) smalcomplex tachycardie het hartminuutvolume zodanig verminderen dat de pols niet voelbaar is en het bewustzijn daalt. Als de patiënt geen pols heeft en buiten bewustzijn is, is er sprake van
polsloze elektrische activiteit (PEA) en moet u beginnen met reanimeren. Aangezien de aritmie mogelijk kan worden behandeld met een DC-schok, is dit een indicatie voor directe gesynchroniseerde cardioversie. Dit is een uitzondering op het niet-schokbare poot van het ALS-algoritme.
het gaat hier om Snelle smalcomplex tachycardie zonder pulsaties
Een onregelmatige breedcomplex tachycardie is meest waarschijnlijk
atriumfibrillatie met een bundeltakblok. Een andere mogelijkheid is AF met ventriculaire pre-excitatie (‘Wolff- Parkinson-White’ (WPW) syndroom). In het laatste geval is er meer variatie in de vorm en breedte van het QRS complex dan bij AF met een bundeltakblok. Een derde mogelijkheid is een polymorfe VT (bv. ‘torsades de pointes’), alhoewel dit ritme onwaarschijnlijk is zonder ongunstige symptomen.
Zoek hulp van een expert met het beoordelen en behandelen van irregulaire breedcomplex tachycardiëen. Is het AF met bundeltakblok, behandel het dan als AF met smalcomplex. Als mogelijk sprake is van AF/flutter met ventriculaire pre-excitatie, gebruik dan
geen adenosine, digoxine, verapamil of diltiazem. Deze medicijnen blokkeren de AV-knoop en veroorzaken daardoor een relatieve toename van de pre-excitatie, wat kan leiden tot nog gevaarlijkere tachycardieën.
Behandel een torsades de pointes door
alle medicatie, die de QT-tijd kan verlengen te stoppen. Corrigeer elektrolytstoornissen, met name hypokaliëmie. Geef magnesiumsulfaat 2 g intraveneus in 10 minuten. Zorg voor specialistische hulp, omdat er andere behandelingen geïndiceerd kunnen zijn (zoals overdrive pacing) om een recidief te voorkomen als de ritmestoornis eenmaal is verholpen. Als er ongunstige verschijnselen ontstaan (wat gebruikelijk is), regel dan direct dat er gesynchroniseerd gecardioverteerd kan worden. Als de patiënt geen pulsaties meer heeft, defibrilleer dan meteen (conform de schokbare poot van het ALS algoritme).
Een regelmatige breedcomplex tachycardie is meest waarschijnlijk
een ventrikeltachycardie of een SVT of sinustachycardie met een bundeltakblok.
Het QT-interval wordt gemeten van
het begin van het QRS-complex tot het einde van de T-golf. Het interval varieert met leeftijd, geslacht en hartfrequentie. Er kunnen correcties worden aangebracht om het interval bij verschillende hartfrequenties te kunnen beoordelen. De bovengrens voor het QT-interval is 0,44 s voor mannen en 0,46 s voor vrouwen.
Verlenging van het QT-interval voor ventriculaire aritmieën. Het is een een hoog risico kenmerk in combinatie met
yncope, waarbij monitoring noodzakelijk kan zijn
bij verlengd qtc tijd Afwijkingen kunnen
erfelijk (Lang QT-syndroom, Brugada-syndroom) of verworven zijn (b.v. medicamenteus, ischemie, hypothermie en elektrolytstoornissen zoals hypokaliëmie).
Bradycardie is gedefinieerd als een hartritme met een frequentie < 60 slagen per minuut. Veelvoorkomende oorzaken van bradycardie zijn:
Fysiologisch (bijv. bij atleten)
Cardiaal (bijv. myocardinfarct, myocardischemie, sick sinus syndroom)
Niet-cardiaal (bijv. vasovagale respons, hypothermie; hypoglycemie; hypothyreoïdie, verhoogde intracraniële druk)
Geneesmiddeltoxiciteit (bijv. digoxine, bètablokkers of calciumkanaalblokkers)
Verminderd vuren van de SA-knoop wordt gezien bij een
sinusbradycardie (veroorzaakt door een verhoogde vagustonus), sinusarrest en sick sinus syndroom
algoritme bradycardie
wat moet je niet gebruiken bij iemand met acute coronaire ischemie of myocardinfarct en bradycardie
Gebruik atropine voorzichtig bij acute coronaire ischemie of myocardinfarct; een verhoogde hartslag kan ischemie verergeren of de infarctzone vergroten.
wat is de medicamenteuze behandeling van bradycardie
Als er ernstige symptomen zijn, start met atropine, 500 microgram intraveneus, en herhaal dit zo nodig elke 3-5 minuten tot een totaal van 3 mg. Doses van minder dan 500 microgram kunnen paradoxaal werken en de hartfrequentie verder vertragen. Bij gezonde vrijwilligers resulteert een dosis van 3 mg in de maximaal haalbare stijging van de rust-hartfrequentie. Gebruik atropine voorzichtig bij acute coronaire ischemie of myocardinfarct; een verhoogde hartslag kan ischemie verergeren of de infarctzone vergroten.
Als behandeling met atropine geen effect heeft overweeg tweedelijns geneesmiddelen. Dit zijn onder andere isoprenaline (5 microgram/min startdosis), adrenaline (2-10 microgram/min) en dopamine (2-10 microgram/kg/min).
moet worden overwogen als de bradycardie wordt veroorzaakt door een onderwand infarct
Theofylline (100-200 mg langzame intraveneuze injectie) moet worden overwogen als de bradycardie wordt veroorzaakt door een onderwand infarct, na harttransplantatie of ruggenmerg letsel. Atropine kan bij harttransplantatiepatiënten een hooggradig atrioventriculair (AV) blok en zelfs sinusarrest veroorzaken. Overweeg intraveneuze toediening van glucagon als bètablokkers of calciumkanaalblokkers een mogelijke oorzaak van de bradycardie zijn. Geef geen atropine bij patiënten met een harttransplantatie – dit kan leiden tot een hooggradig AV-blok of zelfs sinusarrest.
atropine niet werkt of verwacht wordt niet effectief te zijn
Start direct met tanscutane pacing als atropine niet werkt of verwacht wordt niet effectief te zijn.
Transcutane pacing kan pijnlijk zijn en het is mogelijk dat er geen mechanische capture optreedt. Controleer of er sprake is van mechanische capture en herevalueer de klinische toestand van de patiënt.
Als atropine niet effectief is en transcutane pacing niet direct beschikbaar is,
kan percussie pacing geprobeerd worden in afwachting van pacing-apparatuur. Geef seriële ritmische slagen met gesloten vuist op de linker rand van het sternum met als doel het hart te pacen met een fysiologische frequentie van 50-70/min.
. Tijdelijke transveneuze pacing moet worden overwogen als er een voorgeschiedenis is van recent
asystolie; Möbitz type II AV-blokkade; complete (derdegraads) hartblokkade (vooral met brede QRS of initiële hartslag < 40 slagen/min) of tekenen van ventriculaire stilstand van meer dan 3 seconden.
Hogere graads AV-blokkade heeft een groter risico op asystolie.
true
what to do do in special circumstances
wat doe je bij hypoxie
Behandel de oorzaak van de asfyxie/hypoxemie als hoogste prioriteit omdat dit een mogelijk omkeerbare oorzaak is van de circulatiestilstand.
Volg het ALS algoritme van de European Resuscitation Council (ERC) bij reanimatie van een circulatiestilstand ten gevolge van asfyxie.
Effectieve ventilatie met de hoogst mogelijke zuurstof concentratie is prioriteit bij patiënten met een hartstilstand door asfyxie.
wat doe je bij hypovolemie
Start, afhankelijk van de vermoedde oorzaak, volumetherapie met verwarmde bloedproducten en/of kristalloïden om het intravasculaire volume snel te herstellen.
Aan het begin van de reanimatie kan iedere kristalloïd oplossing die beschikbaar is gebruikt worden. Als een bloeding waarschijnlijk is, wordt gepoogd vroeg bloed te transfunderen en vasopressoren gebruikt.
Gelijktijdig initiëren van interventies voor bloedingscontrole (bv. chirurgie, endoscopie, endovasculaire technieken) of behandeling van de primaire oorzaak (bv. anafylactische shock).
Volg het ALS algoritme van de ERC bij de behandeling van patiënten met een circulatiestilstand ten gevolge van hypovolemie.
Als gekwalificeerd personeel een echografisch onderzoek kan uitvoeren met minimale onderbreking van de thoraxcompressies, kan dit worden overwogen.
leg hypovolemie uit
Hypovolemie is een potentieel behandelbare oorzaak van hartstilstand die gewoonlijk het gevolg is van een verminderd intravasculair volume (bv. bloeding), maar relatieve hypovolemie kan ook optreden bij patiënten met ernstige vasodilatatie (bv. anafylaxie, sepsis, ruggenmergletsel).
omkeerbare oorzaken van traumatische circulatiestilstand
hypovolemie (Gebruik spalken (bv. bekken-band), bloedproducten, intraveneus vocht en tranexaminezuur tijdens vervoer naar een plek voor chirurgische of radiologische interventie. )
hypoxemie Gebruik basale luchtwegmanoeuvres en tweede generatie supraglottische luchtweghulpmiddelen om de oxygenatie op peil te houden als het niet direct mogelijk is de patiënt endotracheaal te intuberen.
, spanningpneumothorax Voer een bilaterale thoracostomie uit in de 4e intercostaalruimte om de thorax te ontlasten tijdens TCA. Bij positieve drukbeademing zijn thoracostomieën waarschijnlijk effectiever dan een naaldthoracocentese en sneller dan het inbrengen van een thoraxdrain
, tamponade Als er sprake is van een TCA én penetrerend trauma bij de thorax of het epigastrium, kan een directe resuscatieve thoracotomie (RT) met een clamshell incisie levensreddend zijn Naaldaspiratie van een tamponade, met of zonder echografie, is onbetrouwbaar, omdat het pericard vaak gevuld is met gestold bloed. Als een thoracotomie niet mogelijk is, overweeg dan echogeleide periocardiocentese om een TCA met een vermoedelijke tamponade te behandelen. Blinde periocardiocentese is alleen een alternatief als er geen echoapparaat beschikbaar is.
Tranexaminezuur (TXA) hoe geef je hem
(oplaaddosis 1 g in 10 min gevolgd door een infuus van 1 g in 8 uur) verhoogt de overleving bij traumatische bloedingen. Het is het meest effectief als het in het eerste uur wordt toegediend en anders binnen 3 uur na het trauma.
Onmiddellijke aorta-occlusie wordt aanbevolen als laatste redmiddel bij patiënten met potentieel fatale en oncontroleerbare onder het diafragma. Dit kan worden bereikt door
middel van resuscitatie thoracotomie (RT) en het kruislings afklemmen (‘cross-clamping’) van de descenderende aorta of het plaatsen van een REBOA-katheter (‘Resuscitatieve Endovasculaire Ballonocclusie van de Aorta’).
trauma pt in arrest algo
Anafylaxie veroorzaakt
levensbedreigende luchtweg- (gezwollen lippen, tong, huig) en ademhalingsproblemen (dyspneu, piepende ademhaling, bronchospasme, stridor, verminderde piekstroom, hypoxemie). Daarbij kunnen circulatie problemen (hypotensie, circulatiestilstand) met of zonder huid- of mucosale veranderingen (gegeneraliseerde urticaria, blozen of jeuk) voorkomen.
Anafylaxie is waarschijnlijk wanneer de volgende drie criteria allen aanwezig zijn:
Plotseling begin en snelle progressie van symptomen.
Levensbedreigende Airway en/of Breathing en/of Circulation
Huid- en/of slijmvlies veranderingen (blozen, urticaria, angio-oedeem)
Het volgende ondersteunt de diagnose:
Blootstelling aan een bekend allergeen voor de patiënt
Neem daarbij in acht dat:
Veranderingen van alleen de huid of slijmvliezen zijn geen teken van anafylaxie.
Huid- en slijmvlies veranderingen kunnen subtiel of afwezig zijn in tot 20% van de reacties (sommige patiënten kunnen alleen een verlaging van de bloeddruk hebben, dwz een circulatieprobleem).
Er kunnen ook gastro-intestinale symptomen zijn (bijv. braken, buikpijn, incontinentie).
Monitor alle patiënten die verdacht worden van anafylaxie zo snel mogelijk. Minimale monitoring bestaat uit
pulseoxymetrie, non-invasieve bloeddrukmeting en een 3-afleidingen ECG-bewaking.
Adrenaline werkt het beste als het zo snel mogelijk na
het ontstaan van de reactie wordt gegeven, maar is niet zonder risico’s, vooral als het intraveneus wordt toegediend. Bijwerkingen zijn uiterst zeldzaam als de juiste doses intramusculair (IM) word gegeven.
De intramusculaire (IM) toediening is het beste om
adrenaline te geven voor een anafylactische reactie. Bewaak de patiënt zo snel mogelijk (pols, bloeddruk, ECG, pulsoximetrie).
Voor volwassenen en kinderen > 12 jaar is de initiële dosis adrenaline IM
0,5 mg (0,5 ml of 1:1000 adrenaline = 0,5 mg = 500 mcg). Afhankelijk van het effect kan dit zo nodig elke 5 minuten herhaald worden.
De beste plaats om de IM-injectie te geven is
de anterolaterale zijde van het middelste éénderde deel van het dijbeen. De naald moet lang genoeg zijn om de adrenaline in de spier te kunnen spuiten.
Bij patiënten met een spontane circulatie kan intraveneus toedienen van adrenaline
levensbedreigende hypertensie, tachycardie, aritmieën en myocardischemie veroorzaken. Patiënten die toch IV adrenaline krijgen moeten bewaakt worden met minimaal continue ECG-bewaking, pulsoximetrie en frequente non-invasieve bloeddrukmetingen.
Antihistaminica zijn een tweede-lijns behandeling voor anafylactische reacties. Geef clemastine (Tavegyl) 1-2 mg langzaam IV. Antihistaminica (H1-antihistaminica) kunnen histamine-gemedieerde vasodilatatie en bronchoconstrictie helpen tegengaan. Als zij alleen worden gebruikt, is het
onwaarschijnlijk dat ze levensreddend zijn bij een echte anafylactische reactie.
Bij een circulatiestilstand met het vermoeden van anafylaxie dient
de standaard reanimatiedosis adrenaline IV of IO van 1 mg om de 3-5 minuten te worden gebruikt. Als dit niet mogelijk is, overweeg dan IM adrenaline toe te dienen. Geef verder grote hoeveelheden vocht.
Luchtwegobstructie kan snel optreden bij
ernstige anafylaxie, met name bij patiënten met angio-oedeem. Waarschuwingssignalen zijn zwelling van tong en lippen, heesheid en orofaryngeale zwelling.
De belangrijkste stappen zijn beschreven in het anafylaxie algoritme (figuur boven):
Vraag vroegtijdig hulp.
Verwijder of stop de trigger indien mogelijk.
Geef adrenaline IM 0.5 mg intramusculair (dit is 0.5 mL uit een 1 mg in 1mL = 1:1000 ampul adrenaline) in de anterolaterale dij zodra er een vermoeden is van anafylaxie. Herhaal de IM-adrenaline als er geen verbetering is na ongeveer 5 minuten.
Zorg dat de patiënt ligt en zorg dat hij/zij niet plotseling gaat zitten of staan. Gebruik een ABCDE-benadering en behandel problemen vroegtijdig (zuurstof, vocht, monitoring).
Geef een vochtbolus kristalloïden en monitor de reactie - grote volumes vocht kunnen nodig zijn.
Overweeg IV adrenaline als bolus (20-50 mcg) of infuus bij refractaire anafylaxie of in specialistische settings waar de nodige ervaring aanwezig is.
Overweeg alternatieve vasopressoren (vasopressine, noradrenaline, metaraminol, fenylefrine) bij refractaire anafylaxie.
Overweeg IV glucagon bij patiënten die bèta-blokkers gebruiken.
Start thoraxcompressies en ALS zodra er aanwijzingen voor een circulatiestilstand zijn en volg de standaard richtlijnen.
Overweeg Extracorporeal Life Support (ECLS) of Extracorporeal Cardiopulmonary Resuscitation (ECPR) als rescue-therapie in omgevingen waar dit mogelijk is.
Volg bestaande richtlijnen voor het onderzoek en follow-up van patiënten met verdenking op anafylaxie of met bevestigde anafylaxie.
de belangrijkste stappen in de initiële behandeling van ernstige sepsis bij volwassenen ter voorkoming van een circulatiestilstand zijn
Voorkomen van circulatie stoornis:
Volg de ABCDE-benadering.
Behandel de bron van de infectie om shock, multi-orgaanfalen en circulatie- en admstilstand te voorkomen.
Geef hoge-flow zuurstof om de zuurstofvoorzienning van de weefsels te verbeteren.
Meet het lactaat.
Neem bloedkweken voorafgaand aan toediening van breed-spectrum antibiotica.
Bij hypotensie of lactaat ≥4 mmol/l geef een snelle bolus van 30 ml/kg kristalloïd oplossing.
Monitor de urineproductie per uur voor om verdere IV vochttoediening te sturen.
Dien vasopressoren toe als de patiënt hypotensief is tijdens of na vochtresuscitatie (streef MAP ≥65 mmHg).
Management van een reanimatie
Intubeer als dit veilig mogelijk is.
Geef IV kristalloïd oplossing voor vochtresuscitatie met een initiële bolus van 500ml. Overweeg het toedienen van verdere bolussen.
Labcontrole (veneus bloedgas/ lactaat/ elektrolyten).
Controleer de bron van sepsis indien mogelijk en geef vroegtijdig antibiotica.
elektrolyten
Elektrolytafwijkingen zijn bekende oorzaken van aritmie en circulatie stilstand. Kaliumstoornissen, hyperkaliëmie en hypokaliëmie zijn de meest voorkomende elektrolytstoornissen die gepaard gaan met levensbedreigende aritmieën, terwijl calcium- en magnesium afwijkingen minder vaak voorkomen.
Hyperkalaemia kan ingedeeld worden in:
Mild (K+ 5.5 – 5.9 mmol/l)
Matig (K+ 6.0 – 6.4 mmol/l)
Ernstig (K+≥ 6.5 mmol/l)
De oorzaken van een hyperkaliëmie zijn onder andere:
Nierfalen (acuut of chronisch)
Medicatie (ACE-remmers, Angiotensine II receptor blokkers (ARB), kaliumsparende diuretica, NSAID’s, beta-blokkers, trimethoprim)
Weefselafbraak (rhabdomyolyse, tumorlyse, hemolyse)
Metabole acidose
Endocriene afwijkingen (Addison)
Dieet (kan de enige oorzaak zijn bij vergevorderd chronisch nierfalen)
Pseudo-hyperkaliëmie (hematologische afwijkingen, verlengde transporttijden naar het lab, slechte opslagcondities)