1-100 Flashcards
1
Q
Toe
A
To
2
Q
Elkaar
A
Each other
3
Q
Wezen
A
Being
4
Q
Velen
A
Many
5
Q
Terwijl
A
While
6
Q
Lijken
A
Appear
7
Q
Ver
A
Far
8
Q
Geval
A
Case
9
Q
Enkel
A
Only
10
Q
Zeer
A
Very
11
Q
Ieder
A
Each
12
Q
Trekken
A
Pull
13
Q
Blijken
A
Turn out
14
Q
Vooral
A
Mostly
15
Q
Noemen
A
Mention
16
Q
Zaak
A
Matter
17
Q
Alsof
A
As if
18
Q
Heen
A
Away
19
Q
Aantal
A
Number
20
Q
Gebeuren
A
Happen
21
Q
Manier
A
Way
22
Q
Feit
A
Fact
23
Q
Zichzelf
A
Himself
24
Q
Enig
A
Any
25
Daarom
Therefore
26
Slaan
Beat
27
Bepalen
Determine
28
Wijze
Method
29
Stem
Voice
30
Verschillende
Various/Different
31
Lichaam
Body
32
Staat
State
33
Weinig
Little/small amount
34
Reeds
Already
35
Geheel
Whole
36
Dienen
To serve
37
Bekend
Known
38
Belang
Importance
39
Beide
Both
40
Leiden
Lead
41
Ontstaan
Originate
42
Ontwikkeling
Development
43
Steken
Stabbing
44
Zoveel
That much
45
Gevoel
To feel
46
Verdwijnen
Disappear
47
Algemeen
General
48
Gebied
Area
49
Bijzonder
Special
50
Hoeven
Hooves
51
Bereiken
To achieve
52
Veranderen
Change
53
Verhaal
Story
54
Draaien
To turn
55
Schijnen
Shine
56
Gevolg
Consequence
57
Eeuwe
Centure
58
Bovendien
Besides
59
Mogelijkheid
Possibility
60
Reden
Reason
