Hart+Medicatie+ziekte+holtes Flashcards

1
Q

Linker kamer

A

Linker ventrikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Slagader

A

Arteria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kleine slagaders

A

Arteriolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Haarvaten

A

Capillairen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Klein aders

A

Venae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Aders

A

Venae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bovenste holle ader

A

Vena cava superior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Onderste holle ader

A

Vena cava inferior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rechter boezem

A

Rechter atrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rechter kamer

A

Rechter ventrikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Longslagader

A

Arteria pulmonalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hart

A

Cor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hartvlies (binnen, contact met bloed)

A

Endocard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hartspier (midden)

A

Mycocard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hartzakje (buitenste)

A

Pericard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Binnenste en buitenste vlies hartzakje

A

Epicard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

4 borst holtes

A

2 boezems en 2 kamers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

L boezem en kamer klep (tweeslippige klep)

A

Mitraal klep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

R boezem en kamer (drieslippige klep)

A

Tricuspidaalklep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

2+3slippige klep samen

A

Atrioventriculaire kleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Tussenschot

A

Septum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Linker kamer en aorta klep

A

Aortaklep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Rechterkamer en longslagader klep

A

Pulmonalis klep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Onderste holle ader

A

Vena cava inferior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Kransslagader (hartspier voeding zuurstof)

A

Arteriae coronatiae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Kransader

A

Venae coronariae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Observatie van de ademhaling punten 4

A

Frequentie
Diepte en gelijkmatigheid
Ritme
Geluid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Kussmaul ademhaling

A

Regelmatig, diepe adem.
(Bewusteloos verhoogde bloedsuiker)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Cheyne-stokes-ademhaling

A

Onregelmatig, veel verschillende pauzes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Bovendruk

A

Slagader
Systolische druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Onderdruk

A

Ontspanningsfase
Diastolische druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Homeostase

A

Lichaamsfuncties in evenwicht houden.
Het lichaam in staat om invloeden uit de omgeving die levensfunctjes verstoren te compenseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Decompensatie

A

Als de draaglast de draagkracht overtreft.

34
Q

Risicovolle handelingen

A

Gezondheidsschade
Deskundige en bekwaam personeel

35
Q

Voorbehouden handelingen

A

Deskundige
-artsen
-tandartsen
-verloskundige
-physican assistans
-verpleegkundige specialisten
-klinisch technologen

36
Q

Medicijngroepen

A

Circulatie
Luchtwegen
Spijsvertering
Zenuwstelsel
Hormonen
Specifieke aandoening
Overige

37
Q

Hoe beweegt medicatie door het lichaam fase 1

A

Absorptie
First-pass effect

38
Q

Hoe beweegt medicatie door het lichaam fase 2

A

Distributie
1 bloed/serum
2 intercellulair (tussen)
3 intra (in)

39
Q

Hoe medicatie door het lichaam loopt fase 3

A

Metabolisme

40
Q

Hoe medicatie door het lichaam loopt fase 4

A

Eliminatie
1 nieren — urine
2 lever — ontlasting
3 huid — zweet
4 longen — adem

41
Q

Acuut

A

Een plotseling begin van de ziekteverschijnselen.

Vb
-griep
-migrene
-hartinfarct

42
Q

Pronomen

A

Vage verschijnselen, onduidelijk welke ziekte aanwezig is, maar het duidt wel op een dreigend gevaar.

43
Q

Chronisch karakter

A

Langzaam en sluipend begin. De verschijnselen kunnen in de loop erger worden.

Vb
-dementie
-copd
-Parkinson

44
Q

Complicatie

A

Tijdens een ziekte kan er een nieuw probleem ontstaan, waardoor het verloop van de ziekte verandert.

45
Q

Prognose

A

Je kunt een voorzichtige voorspelling doen over het verdere verloop van de ziekte

46
Q

Progressief

A

Soms neemt het aantal en de ernst van de ziekteverschijnselen toe.

47
Q

Recidief

A

Wanneer een ziekte helemaal genezen is maar terugkeert

48
Q

Infauste prognose

A

Behandelingen niet meer helpen.

49
Q

Exacerbatie

A

Ziekteverschijnselen verergeren, en nemen weer of

Vb
Reuma

50
Q

Remissie

A

Rustiger fase
-> ziekte verdwijnt nooit, maar word minder.

51
Q

Ziekte door uitwendige oorzaken

A

1.mechanisch oorzaken
2. Fysische oorzaken
3. Chemische oorzaken
4. Verkeerde voeding
5. Biologische oorzaken
6. Allergische oorzaken
7. Nieuwvorminge
8. Psychische oorzaken
9. Sociale oorzaken

52
Q

Mechanisch oozaken

A

Op het lichaam inwerkende krachten bij een trauma leiden tot verwonding of letsel

Vb
Wonden
Breuken

53
Q

Fysische oorzaken

A

Schadelijke invloed op het lichaam van een natuurkundig verschijnsel zoals
1. Temperatuur
2. Geluid
3. Elektriciteit
4. Straling
5. Luchtdruk

54
Q

Chemische oorzaken

A
  1. Zware metalen
  2. Alcohol en drugs
  3. Vloeistoffen zoals schoonmaakmiddelen
55
Q

Biologische oorzaken

A

Macro-organismen
Micro-organismen

56
Q

Macro-organismen

A

-Met blote oog waarneembaar
- dierlijke ziekteverwekkers

Zoals luizen, vlooien en teken

57
Q

Micro-organismen

A

Alleen zichtbaar onder een microscoop
1. Dierlijke
2. Plantaardige
1. Bacteriën (grootste)
2. Schimmels + gisten
3. Virussen

58
Q

Nieuwvormige

A

Neoplasie
—> ontstaan van een gezwel (ontregelde celgroei)

59
Q

Psychische oorzaken

A

Endogene oorzaak
Exogene oorzaak

60
Q

Endogene oorzaak
Psychische

A

Vanuit aanleg of geringe geestelijke draagkracht.
— vaak geen oorzaak te vinden.

61
Q

Exogene oorzaak
(Psychische stoornis)

A

Prikkel van buitenaf

62
Q

Ziekte door inwendige oorzaken

A

1.Genetische oorzaken -> erfelijk
2. Prenatale oorzaken -> tijdens zwangerschap
3. Perinatale oorzaken -> Rond de geboorte

63
Q

Lichaamsholte

A
  1. Schedelholte en wervelkanaal
  2. Borstholte
  3. Buikholte
64
Q

Schedelholte en wervelkanaal

A
  • met elkaar in verbinding
    Ze bevatten het zenuwstelsel van het centrale zenuwstelsel. De wanden van de schedelholte en het wervelkanaal bestaat uit hard botweefsel: schedelbeenderen en wervels.
65
Q

Borstholte

A

-Omgeven door de borstkast
Ribben
Borstbeen
Spieren
Wervels
-onderkant
Middenrif
-de ruimte tussen de longen heet het mediastinum, daar ligt het hart, luchtpijp, slokdarm en de grote bloedvaten

66
Q

Buikholte

A

Abdomen
- buikspieren, bindweefsel en huid
Middenrif
Bekkenbodem

67
Q

Vegatieve functies

A

Transport
Voeding
Uitscheiding
Ademhaling
Begrenzing
-> ze werken allemaal ‘vanzelf’
-> zijn afgestemd op elkaar

-> hormonale stelsel
-> vegetatie zenuwstelsel

68
Q

Regelingen door hormonen

A

Hormonen en hormoonklieren
> werken langere tijd

69
Q

Regeling door zenuwen

A

Kleine elektrische signalen, door impulsen worden de vegetatieve organen geactiveerd of geremd
-> heel snel, maar duurt kort.

70
Q

Vegetatieve sensoriek

A

De 2 regelende stelsels moeten goed geïnformeerd worden over wat er gebeurt
-> zintuigcellen zorgen hiervoor (sensoren)

71
Q

Animale functies

A

Interactie tussen jezelf en de wereld om je heen
- gedrag
-waarnemingen
-beweging
- voortplanting

72
Q

Animale functies

A

Interactie tussen jezelf en de wereld om je heen
- gedrag
-waarnemingen
-beweging
- voortplanting

73
Q

Bradycardie

A

<60

74
Q

Bradycardie symptomen

A
  • duizelig
  • vermoeiend
  • hartkloppingen
  • pijn op de borst
  • flauwvallen
75
Q

Bradycardie oorzaken

A
  • natuurlijke aanleg
  • hersentumor/bloeding
  • onderkoeling
  • trage schildklier
76
Q

Tachycardie

A

> 100

77
Q

Tachycardie symptomen

A
  • flauwvallen
  • licht in het hoofd
    -hartkloppingen
78
Q

Tachycardie oorzaken

A

-stress
-bloedarmoede
-hartfalen
-zuurstof tekort hartspier

79
Q

Boezemtachycardie

A

100 tot 200 hartslag

80
Q

Ventrikeltachycardie

A

> 240 hartslag