Woordjes Tekst 6.A Flashcards
1
Q
circumspicere/io
A
rondkijken
2
Q
vestigium
A
(voet)spoor
3
Q
horrere
A
huiveren
4
Q
invenire
A
vinden
5
Q
oculus
A
oog
6
Q
complere
A
vullen
7
Q
accidit (3e persoon)
A
pf van accidere: gebeuren
8
Q
accidere
A
gebeuren
9
Q
exspectare
A
afwachten, wachten op
10
Q
parentes, es mv
A
ouders
11
Q
parui
A
pf van parere: gehoorzamen
12
Q
reliqui
A
pf van relinquere: verlaten, achterlaten, overlaten
13
Q
veni
A
pf van venire: komen
14
Q
sero
A
te laat
15
Q
mors, mortem acc.
A
(de) dood