Woordjes Flashcards
faci-ama-
FR. l’armour
amara, amo= houden van graag zien, beminnen
mone-
monere, moneo= waarschuwen
teg-
Tegel
tegere, tego= bedekken
amor-
L. amare
amor, amoris m.= de liefde
ann-
FR. L’an
annus, anni m.= jaar
aude-
audere, audeo=durven
ceter-
et cetera
ceteri, ceterae cetera= overige
consul-
consul, consulis, m.= consul
contra
pro en contra
+ acc.= 1. tegenover, 2. tegen
da-
datief
dare, do= geven
defend-
defensie
defendere, defendo= verdedigen
dic-
FR. dire
dicere, dico= zeggen
dum
+ind. pr.= terwijl
duo
FR. deux
duae duo= twee
libertat-
FR. la liberté
libertas, libertatis vr.= vrijheid
magistratu-
magistratus, magistratus m.= 1.gezagsdrager 2.staatsambt
permitt-
FR. permettre
permittere, permitto= toestaan
pleb-
plebs, plebis vr.= 1.plebejers 2.massa
pugna-
L. pugna
pugnare, pugno= vechten
reg-
rex, regis m.= koning
si
als, indien
a/ ab
1.van bij, (weg) van 2.door
ac/atque
en, en zelfs
ad
1.tot bij, naar 2.bij
audi-
audire, audio= 1. horen 2. Luisteren
capi-
capere, capio= nemen, veroven ,grijpen
civ-
civis, civis m.= burger
corpor-
corpus onz.= lichaam
cum
met
die-
dies m./vr.= dag
duc-
ducere= leiden
duc-
dux, m./Vr.= leider, aanvoerder
e/ ex
uit
ego
ik
enim
want, immers
esse
zijn
et
- en 2.ook
exercitu-
exercitus, m.= leger
exire
weggaan (uit)
fi-
fieri= 1.worden 2.gebeuren
fili-
filius,/ filia ,vr. /m.= zoon ,dochter
ibi
daar
in
1.in 2.op