woordenschat ex 1 Flashcards

1
Q

de gelagzaal

A

zaal waar gegeten en gedronken wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het beslag

A

bekleding, versiering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

onheroepelijk

A

zonder mogelijke veranderin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het dakspant

A

balk van het dak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de robijn

A

rode edelsteen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sinister

A

eng, gevaarlijk, angstaanjagend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de masterclass

A

praktijk of sessie waarin een kenner informatie geeft oven een onderwerp waarin hij/zij expert is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de distributeur

A

bedrijf dat/persoon die zorgt voor de verdeling van een product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

met tijdsbestek

A

tijdsperiode, hoeveelheid tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de titaan

A

reus, afstammeling van Gaia/de aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de blaasbalg

A

luchtpomp, vaak gebruikt om vuur aan te wekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

tendeel vallen

A

overkomen (uitdrukking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

koket

A

over iemand die bij iedereen in de smaak wil vallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

flemen

A

overdreven lief tegen iemand doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

onthutsend

A

schokkend, schrikwekkend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

betichten

A

beschuldigen

17
Q

het uitspansel

A

de sterrenhemel

18
Q

compenseren

A

iets vereffen, iets vergoed

19
Q

verteerbaar maken

A

verwerkbaar maken

20
Q

potentie

A

het vermogen

21
Q

pilot

A

proef, test

22
Q

inspireren

A

een idee geven, bezielen

23
Q

interactief

A

met onderlinge samenwerkin, er is een wisselwerking tussen zender en ontvanger

24
Q

vergen

A

vragen, eisen

25
Q

betrokkene

A

iemand die iets te maken heeft met iets

26
Q

enthousiasmeren

A

enthousiast maken

27
Q

virtueel

A

denkbeeldig

28
Q

Naderen

A

dichterbij komen

29
Q

gade

A

echtgenoot

30
Q

troje

A

oude stad, huidige stad nu in turkije

31
Q

sparta

A

griekse stad

32
Q

katreus

A

koning van Kreta