Werkwoorden Flashcards
Zoeken
buscar
Dansen
Bailar
Kopen
comprar
Luisteren
escuchar
Praten
hablar
Bellen
llamar
Kijken
mirar
Wachten
esperar
Reizen
viajar
Studeren
estudiar
Ik praat
yo hablo
Zij kopen
ellos compran
Zij luisteren
ellos escuchan
Jij belt
tú llamas
Hij studeert
él estudia
Zij reist
ella viaja
Wij kopen
nosotros compramos
Wij dansen
nosotros bailamos
Drinken
beber
Eten
comer
Geloven
creer
Lezen
leer
Antwoorden
responder
Openen
abrir
Delen
compartir
Besluiten
decidir
Schrijven
escribir
Ontvangen
recibir
Leven
vivir
Ik ontvang
yo recibo
Jij drinkt
tú bebes
Wij eten
nosotros comemos
We leven
nosotros vivimos
Zij schrijven
ellos escriben
Wij delen
nosotros compartimos
Wij lezen
nosotros leemos
Zij leven
ellos viven
Ik geloof
yo creo
Jullie (u in meervoud) zijn
ustedes están
Ik ben in de keuken
estoy en la cocina
Zij is verliefd
ella está enamorada
Wij zijn erg druk
estamos muy ocupados
Jullie (u) zijn in de koffieshop
ustedes están en el café
Wij zijn aan het reizen
estamos de viaje
Ik ben ziek
estoy enferma
Zij zijn aan het praten
ellos están hablando
Jij bent gelukkig
estás contento
Ik ben een student
yo soy estudiante
Jij bent slim
tú eres inteligente
Hij komt uit Mexico
él es de México
Wij zijn argentijnen
nosotros somos argentinos
Jullie (u) zijn vrienden
ustedes son amigos
Zij zijn artiesten/kunstenaars
ellos son artistas
De stoel is zwart
la silla es negra
Het is drie uur
son las tres
Het boek is lang
el libro es largo
Zij is lerares
ella es profesora
Hij is knap
él es guapo
Duiken
bucear
Vissen
pescar
Zwemmen
nadar
Zeilen
navegar
Geld pinnen
hacer un retiro
Naar een disco gaan
ir a una discoteca
Gaan dansen
ir a bailar
Tijd doorbrengen met iemand
pasar tiempo con alguien
Iets te drinken bestellen
pedir algo de tomar
Naar de bar gaan
ir a un bar
Naar de bios gaan
ir al cine
Naar een concert gaan
ir a un concierto
Kaartjes regelen
sacar entradas
Op de eerste rij zitten
sentarse en la primera fila
Backstage gaan
ir detrás del escenario
Naar de speelhal gaan
ir a los videojuegos
Iemand oppikken
recoger a alguien
Iemand ontmoeten
reunirse con alguien
To go for a ride
salir a dar una vuelta
Een film uitkiezen
escoger una película
Plezier hebben
divertirse
Verveeld raken
aburrirse
Ik hou ervan
me gusta
jij houdt er van (mv)
te gustan
Hij zij is dol op
le encanta
Zij ergeren zich
les molesta
Het boeit je
te fascina
Ik maak me geen zorgen
no me preocupa
Het is niet belangrijk voor ons
no nos importa
We hebben gelijk
tenemos razón
Ik heb honger
tengo hambre
Ik heb geluk
tengo suerte
Ik ben laat
llego tarde
Wacht hier
espere aquí
Stop hier
pare aquí
Onderhandelen
negociar
Lunchen
almorzar
Dineren
cenar
Ontbijten
desayunar
Genieten
disfrutar
Het eten bestellen
pedir la comida
Klagen
quejarse
Serveren
servir
Aanbevelen
recomendar
Brengen
traer
Goed proeven (genieten)
saborear
Slikken
tragar
Kauwen
mascar
Trek hebben
tener buen apetito
Vol zitten
estar repleto
Voor het recept vragen
pedir la receta
Jezelf excuseren
pedir permiso
Niet meer kunnen eten (te vol)
no poder más
Goede service geven
atender bien
de rekening vragen
pedir la cuenta
Voor iemand stemmen
votar por alguien
Met het vliegtuig reizen
viajar por avión
Het is niet slecht
no está mal
Koken
cocinar
Taart/Cake bakken
hacer una torta
de afwas doen
lavar los platos
afdrogen (afwas)
secar los platos
De vloer vegen
barrer el piso
De vuilnis buiten zetten
sacar la basura
Bed opmaken
hacer la cama
De hond uitlaten
pasear al perro
Was je handen
lávate las manos
Ren
Corra
Bel me
llámeme
Luister naar mij
escúcheme
Schrijf het
escribalo
Niet lopen
no camine
Ik ga naar het hotel
yo voy al hotel
jij gaat slapen
tú vas a dormir
hij gaat naar zee
él va al mar
Wij gaan naar de receptie (front desk)
nosotros vamos a la recepción
Jullie(U) gaan naar het strand
ustedes van a la playa
zij gaat naar de klas
ella va a clase
Jij gaat naar de winkel
tú vas a la tienda
Zij gaan ver weg
ellos van lejos
Zij gaat naar het zwembad
ella va a la piscina
Ik ga naar de gym
yo voy al gimnasio
Jij gaat naar het winkelcentrum
tú vas al centro comercial
We gaan naar de bank
nosotros vamos al banco
Jullie (U) gaan naar de bar
Ustedes van al bar
Met iemand gaan
ir con alguien
Gaan winkelen
ir de compras
Ik ga naar de markt
voy al mercado
Jullie(U) gaan wandelen
ustedes van a caminar
Wij gaan zwemmen
vamos a nadar