werkwoorden Flashcards
1
Q
beschouwen
A
beoordelen
2
Q
toepassen
A
gebruiken
2
Q
constateren
A
vaststellen
3
Q
ondervinden
A
merken
3
Q
onderscheiden
A
zien
4
Q
noteren
A
opschrijven
5
Q
trachten
A
proberen
6
Q
variëren
A
uiteenlopen
7
Q
vermelden
A
zeggen
8
Q
vermijden
A
ontwijken
9
Q
veronderstellen
A
ervanuit gaan
10
Q
veroorzaken
A
de oorzaak zijn van
11
Q
vervaardigen
A
maken
12
Q
waarderen
A
leuk vinden
13
Q
zich bevinden
A
(ergens) zijn