Week 9 Flashcards

1
Q

Osmolariteit systemen bij te hoge osmolaliteit (boven 280 = 2 x Na)

A
  1. Vasopressine —> Meer water reabsorptie door nieren
  2. Dorst centrum geactiveerd —> meer water inname
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat gebeurt er met de urine bij een hoge osmolariteit van het bloed?

A

Door de vasopressine, zal meer water gereabsorbeerd worden. Hierdoor wordt de urine geconcentreerder en dus donkerder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Aan welke kant zitten de aquaporines 2?

A

Aan de apicale kant (lumen/tubulus) kant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Met wat voor middelen kan je de water excretie stimuleren?

A

Vasopressine receptor antagonisten –> geen waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de normaalwaardes van Na?

A

Tussen de 136 en 145 mmol/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat komt vaker voor: hypernatriemie of hyponatriemie?

A

Hyponatriemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer is het acuut/chronisch?

A

Acuut = minder dan 48 uur (gevaarlijker)
Chronisch = meer dan 48 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de oorzaken van hyponatriëmie?

A
  1. Inname of toediening van veel water (primaire polydipsie)
  2. Verminderde renale waterexcretie –> ADH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de behandeling van hyponatriemie?

A

Zoutoplossing (NaCl) infuus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hypernatriëmie oorzaken

A
  1. Niet aangevuld waterverlies
  2. Toegenomen waterverlies (diabetes insipidus of diabetes melitus)
  3. Positieve zout balans
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke kation is verantwoordelijk voor het extracellulaire volume?

A

Natrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is hypovolemie?

A

Verlies van natrium –> verminderde extracellulair volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar kan toegenomen natriumreabsorptie naar leiden?

A

hypertensie en oedemateuze ziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar kan verstoorde natriumreabsorptie naar leiden?

A

hypovolemie en hypokaliëmie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar bevinden NaCl sensoren zich?

A

macula densa, in TAL –> kunnen renine afgifte stimuleren bij lage NaCl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar bevindt Na reabsorptie zich?

A

PT = 65 - 75%
TAL = 15-20%
DCT = 5%
Verzamelbuis = 5-7%

17
Q

Welk effect heeft het tubuloglomerulaire feedback systeem?

A
  1. Vasoconstrictie afferente arteriole
  2. Verlaging reninesecretie –> minder angiontensine II –> minder aldosteron –> minder Na reabsorptie
18
Q

Wat zijn indicaties voor diuretica?

A

Hypertensie, nierfalen, hartfalen, levercirrose, nefrotisch syndroom en chronische nierschade

19
Q

Waar werken carbonanhydrase remmers op?

A

Diuretica dat werkt op de PT door de reabsorptie van natriumbicarbonaat te remmen (wordt niet veel gebruikt, want macula densa kan het later via TGF nog corrigeren)

20
Q

Waar werken lisdiuretica op?

A

Remmers van NKCC2 in TAL, werken door TGF activiteit te remmen, waardoor minder Na wordt gereabsorbeerd in de Lis van Henle

21
Q

Waar werken thiazidediuretica op?

A

Remmers van NCC in distale tubulus

22
Q

Waar werken kaliumsparende diuretica op?

A

Verzamelbuis, grijpen rechtstreeks in op ENaC of indirect via aldosteron antagonisten (mineralocorticoid receptorantagonisten)

23
Q

Hoe ontstaat diureticaresistentie?

A

Door hypertrofie van de cellen van de (nog) niet geblokkeerde transporters

24
Q

Wat zijn oplossingen van diureticaresistentie?

A
  1. Zoutbeperking
  2. 2e diureticum
  3. Intraveneuze toediening
25
Q

Verschil antidiurese en waterdiurese

A

antidiurese = waterretentie
waterdiurese = extra waterexcretie

26
Q

Hoe wordt urine verdund?

A

Na+ verwijderen uit tubulusvloeistof en aquaporines geactiveerd door ADH scheiden water uit

27
Q

Hoe wordt urine geconcentreerd?

A

Opbouwen osmotisch gradiënt, ADH bepaalt of aquaporines geactiveerd worden

28
Q

Welke aquaporines zijn er en waar zitten ze?

A

AQP-1: PT en TLD, apicaal en basolateraal
AQP-2: verzamelbuis, apicaal
AQP-3 en 4: verzamelbuis, basolateraal