Verzorgingsstaat Flashcards

1
Q

Verzorgingsstaat

A

De overheid bemoeit zich actief met de welvaart en het welzijn van haar inwoners.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4 functies verzorgingsstaat

A
  1. Verzorgen > verpleeghuis, ziekenhuis
  2. Verzekeren > voor als je werkloos raakt
  3. Verheffen > kans geven om talent te ontplooien, onderwijs
  4. Verbinden > sociale ongelijkheid verminderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sociale zekerheidsstelsel

A

Verzekert mensen van een inkomen bij werkeloosheid, ziekte, ouderdom of arbeidsongeschiktheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar zorgt het sociale zekerheidsstelsel voor?

A

Dat je bijv. huurtoeslag krijgt als je een minimuminkomen hebt (en dat minimuminkomen bestaat).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verzorgingsstaat bundelt de sociale grondrechten.

Noem de peilers:

A
  • sociale zekerheid
  • gezondheidszorg
  • onderwijs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Solidariteitsprincipe

A

De verzorgingsstaat is gebaseerd op solidariteit (betalen van belasting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Solidariteit

A

In een groep of samenleving is er bereidheid om risico’s met elkaar te delen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bij het solidariteitsprincipe is er sprake van…

A

Collectief belang > iedereen heeft baat bij het belastingstelsel.
(als je in het ziekenhuis ligt krijg je een uitkering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Collectieve goederen

A

Goederen waar niemand van uitgesloten kan worden, ook niet degene die er niet voor betalen of aan meewerken. (dijken, leger)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Free rider gedrag

A

Wanneer je niet meewerkt aan het collectieve goederen maar er wel van profiteert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Planeconomie (gelijkheid)

A

Overheid beheert productiemiddelen om opbrengst zo eerlijk mogelijk te verdelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vrijemarkteconomie (vrijheid)

A

Overheid grijpt niet actief in de economie in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Typen verzorgingsstaten

A
  1. Sociaaldemocratische verzorgingsstaat
  2. Liberale verzorgingsstaat
  3. Corporatistische verzorgingsstaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sociaaldemocratische verzorgingsstaat

A

Gelijkheid is belangrijk, overheid levert grote rol bij leveren van goederen en diensten (Scandinavisch model)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Liberale verzorgingsstaat

A

Rol van de overheid is beperkt. Eigen verantwoordelijkheid en vrijheid belangrijk (Angelsaksisch model).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Corporatistische verzorgingsstaat

A

Mengsels. Vrije markt wordt flink ingeperkt, maar harmonieuze samenwerking tussen overheid, werkgevers en werknemers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Nachtwakersstaat

A

Staat waarin overheid zich vooral beperkt tot het handhaven van de openbare orde en veiligheid.
Vrijemarktprincipe en zwakkeren worden geholpen door liefdadigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Armenwet

A

Hulp voor mensen die niet-kerkelijk waren. Het begin van de eerste sociale verzekeringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kinderwetje van Van Houten

A
Verbood kinderarbeid (liberaal)
Zou resulteren in een slimmere maatschappij en zou de economie goed doen (de wet had dus verschillende gewenste gevolgen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Eerste sociale wetten

A
  • kinderwetje van Van Houten
  • leerplicht
  • economische crisis en WOII > zorgden voor meer overheidsingrijpen op sociaaleconomisch gebied. Na WOII meer en meer uitgroei van de verzorgingsstaat zoals we die nu kennen (AOW, bijstand, kindertoeslag)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Uitbreiding van de verzorgingsstaat is tot stand gekomen door economische, politieke en onverwachte gebeurtenissen. Noem deze

A
  1. Uitbreiding van het aantal risico’s dat wordt gedekt
  2. Aantal gerechtigden (ook niet-premiebetalers)
  3. Aantal sectoren (gezondheid, huisvesting, beurzen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Uitbreiding van de verzorgingsstaat bracht vele veranderingen mee
Onder andere:

A

Sociaal-culturele en persoonlijke ontwikkelingen (jaren 50 en 60)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Politieke visies op de verzorgingsstaat

A
  • liberalen : terughoudende rol
  • sociaaldemocraten : sturende rol
  • christendemocraten : aanvullende rol > bijv mantelzorgers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Sociale partners

A

Vertegenwoordigers van werknemers- en werkgeversorganisaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Werknemers

A

Per beroepsgroep georganiseerd (vakbond) en vakcentrales. (Overkoepelend > CNV, FNV)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Werkgevers

A

Voor goed ondernemersklimaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Arbeidsverhoudingen

A

Hoe werkgevers en werknemers met elkaar omgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Doelstellingen van de overheid m.b.t. gemengde markteconomie:

A
  1. Evenwichtige arbeidsmarkt
  2. Rechtvaardige inkomensverdeling
  3. Goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden creëren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Overlegd tussen sociale partners op niveau’s:

A
  • landelijk niveau (SER)

- binnen bedrijfstakken (horeca, retail) voor het afsluiten van cao’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

SER

A

Zitten mensen van vakbonden. Werkgeversorganisaties en onafhankelijke kroonleden om gezamenlijk tot compromissen te komen bij arbeidsverhoudingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Harmoniemodel

A

Partijen zoeken gezamenlijk oplossingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Conflictmodel

A

Belangentegenstellingen worden juist benadrukt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Poldermodel

A

Het sluiten van compromissen tussen overheid, vakbonden en werkgevers.
> in NL vaak beslissingen dmv poldermodel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Georganiseerde staking

A

Wordt door vakbond gesteund

35
Q

Wilde staking

A

Niet georganiseerde staking

36
Q

Toekomst van de vakbonden

A
  • veel mensen zzp’er en niet aangesloten bij vakbond
  • flexibilisering arbeidsmarkt
  • niet meer gebonden aan cao
  • jongeren geen lid van vakbond
37
Q

Hoe wordt elke peiler bewerkstelligd?

Onderwijs

A
  1. Ongelijkheid terugdringen (verbinden)
  2. Talenten ontwikkelen (verheffen)
  3. Hoogopgeleide beroepsbevolking
    Dit wordt bereikt door o.a leerplicht en onderwijsinspectie
38
Q

Ongelijkheid heeft meerdere oorzaken…

A
  1. Kinderen uit welgestelde gezinnen hebben vaak meer tijd nodig om de achterstand in te halen.
  2. Ouders van kinderen uit welgestelde gezinnen hebben meer geld om bijscholing te betalen waardoor zij beter kunnen presteren dan kinderen die deze bijscholing niet kunnen betalen.
39
Q

Hoe wordt elke peiler bewerkstelligd?

Sociale zekerheid

A
  • sociale verzekeringen
  • werknemersverzekering
  • volksverzekering
40
Q

Waarom betalen mensen geld voor sociale verzekeringen?

A

Om zichzelf te verzekeren voor wanneer ze arbeidsongeschikt of werkloos raken.

41
Q

Sociale verzekeringen

A

Mensen betalen hier een premie voor (verplicht)

42
Q

Werknemersverzekering

A

WW, WIA, WULBZ (voor iedereen in NL)

43
Q

Sociale voorzieningen

A

Voor mensen die geen recht hebben op een verzekering. (wordt betaald uit belastingopbrengsten)
> een uitkering waar mensen zichzelf NIET voor verzekerd hebben.

44
Q

Bijstandsuitkering

A

Voor als je niet aan het werkt komt, indien nodig met begeleiding om een baan te vinden

45
Q

Participatiesamenleving

A

Iedereen die het kan moet actief bijdragen aan en verantwoordelijkheid nemen voor zijn eigen leven en omgeving.

46
Q

Participatiesamenleving past bij..

A

(mensen moeten meer hulp bieden aan hun naasten (mantelzorg))
Christendemocratie, want die willen hulp vanuit het maatschappelijke middenveld.

47
Q

Hoe wordt elke peiler bewerkstelligd?

Gezondheidszorg

A

Vanaf 18e betaal je zorgverzekering (nu gratis met je ouders meeverzekerd)
Overheid bepaalt basispakket met meest voorkomende zaken mbt zorg

48
Q

Eigen risico

A

De eerste zorgkosten die je betaalt

49
Q

Hoe betaal je je zorgverzekering?

A

Met een zorgpremie en een inkomensafhankelijke bijdrage dmv je loon.

50
Q

Voordeel eigen risico

A

Je wordt je bewust van de kosten en gaat niet te pas en onpas naar een specialist.

51
Q

Nadeel eigen risico

A

Mensen met laag inkomen blijven soms te lang met klachten lopen

52
Q

Marktwerking

A

Wanneer de overheid niet meer volledig verantwoordelijk is voor de gezondheidszorg

53
Q

Voordeel marktwerking op gebied van kwaliteit

A

Wachtlijsten in ziekenhuizen zijn minder lang.

54
Q

Nadeel marktwerking op gebied van kwaliteit

A

Zorgverleners zijn voornamelijk bezig met contracten afsluiten.

55
Q

Voordeel marktwerking op gebied van kosten

A

Er wordt veel bespaard en prijzen dalen

56
Q

Nadeel marktwerking op gebied van kosten

A

Ziekenhuizen schrijven meer behandelingen voor

57
Q

Werk kan verschillende behoeften vervullen

A

Zowel materieel (producten) als immaterieel (niet-tastbaar)

58
Q

Piramide van Maslow

A
Zelf realisatie 
Erkenning en waardering
Behoefte aan sociaal contact
Veiligheid en zekerheid
Lichamelijke behoeften
59
Q

Piramide van Maslow

Zelf realisatie

A

Jezelf kunnen ontplooien

60
Q

Piramide van Maslow

Erkenning en waardering

A

Je gewaardeerd voelen door anderen

61
Q

Piramide van Maslow

Behoefte aan sociaal contact

A

Omgang met de medemens

62
Q

Piramide van Maslow

Veiligheid en zekerheid

A

Onderdak

63
Q

Piramide van Maslow

Lichamelijke behoeften

A

Eten, drinken, beweging

64
Q

Arbeidsethos

A

De waarde die mensen aan arbeid toekennen.

65
Q

Arbeidsethos vroeger

A

Werken is bedoeld voor mensen met een lage sociale positie

66
Q

Arbeidsethos nu

A

Werken is verplicht, je moet meebetalen aan de verzorgingsstaat (maatschappelijke plicht)

67
Q

Maatschappelijke positie

A

De plaats die je inneemt op de maatschappelijke ladder

68
Q

Maatschappelijke ladder bestaat uit:

A
  1. Economische factoren (inkomen, beroep)
  2. Politieke factoren (macht)
  3. Sociale factoren (opleiding, plek waar je bent opgegroeid)
  4. Culturele factoren (lezen, musea)
69
Q

Verschillen in maatschappelijke positie kunnen leiden tot…

A

Sociale privileges voor sommige mensen

70
Q

Sociale privileges

A

Bepaalde voorrechten die het gevolg zijn van verschillen in welvaart en macht

71
Q

Sociale mobiliteit

A

Betere kansen in het onderwijs dus mogelijkheid om maatschappelijke positie te versterken.

72
Q

Groter sociaal kapitaal

A

Mate waarin iemand beschikt over voordelige, handige sociale connecties.

73
Q

Sociale ongelijkheid

A

Welvaart, macht en maatschappelijke kansen zijn ongelijk verdeeld.

74
Q

Arbeidsmarkt

A

Plaats waar de vraag (arbeidskrachten) en het aanbod van arbeidskrachten elkaar ontmoeten.

75
Q

Overheid probeert volledige werkgelegenheid te creëren, omdat?

A

Omdat uitkeringen anders stijgen en belastinginkomsten dalen (of lonen stijgen)

76
Q

Typen werkeloosheid

A
  1. Frictiewerkloosheid
  2. Seizoenswerkloosheid
  3. Conjuncturele werkloosheid
  4. Structurele werkloosheid
77
Q

Frictiewerkloosheid

A

Kortstondig werkloos

78
Q

Seizoenswerkloosheid

A

Strandtent, ijssalon (niet heel het jaar geopend)

79
Q

Conjuncturele werkloosheid

A

Economische ontwikkelingen

80
Q

Structurele werkloosheid

A

Banen verdwijnen (robotisering)

81
Q

Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt

A
  • oude en nieuwe bedrijfstakken
  • digitalisering
  • flexibilisering (variabele inzetbaarheid (zzp’ers))
  • globalisering
82
Q

Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt

Oude en nieuwe bedrijfstakken

A

Veel fabrieken weg, uitbreiding vrijetijdssector

83
Q

Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt

Digitalisering

A

Zelfscan-kassa’s, elektronische dossiers

84
Q

Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt

Globalisering

A

Studeren in het buitenland, uitbesteden van werk