verbes en -re Flashcards
1
Q
conduire
A
rijden, besturen, leiden
2
Q
Construire
A
bouwen
3
Q
cuire
A
koken, braden
4
Q
Détruire
A
vernietigen
5
Q
Instruire
A
onderwijzen, onderrichten
6
Q
Introduire
A
inleiden
7
Q
Produire
A
produceren, maken
8
Q
séduire
A
verleiden
9
Q
traduire
A
vertalen
10
Q
nuire!!
A
schaden
11
Q
attendre
A
wachten
12
Q
Correspondre (à)
A
Overeenkomen (met), corresponderen
13
Q
défendre
A
verdedigen, verbieden
14
Q
Dépendre (de)
A
afhangen (van)
15
Q
Descendre
A
naar beneden gaan, uitstappen