Toets 19 maart Flashcards

1
Q

afdalen

A

Naar beneden gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de begane grond

A

De verdieping die precies gelijk ligt met de straat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de container

A

Een grote bak om goederen of afval in te vervoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de dassenburcht

A

Een hol van een das, een zoogdier met een zwart-witte streep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de delfstof

A

Stof die uit de grond wordt gegraven om iets van te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

delven

A

Uit de grond halen door het op te graven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de doorsnede

A

Wat je aan de binnen kant ziet als je iets doormidden snijdt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het edel metaal

A

Een kostbaar metaal, zoals goud en zilver.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het gangenstelsel

A

Een aantal gangen dat met elkaar is verbonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het grondwater

A

Het water uit de bodem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de kruipruimte

A

Een soort lage kelder onder een huis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de mijn

A

Een of meer gangen diep onder de grond waar steenkool of een andere delfstof word
opgegraven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de mijnwerker

A

Iemand die in een mijn werkt, diep onder de grond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

onderaards

A

Onder de grond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de ondergrondse

A

De metro, een soort trein onder de grond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

opgraven

A

Uit de grond graven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de schacht

A

Een gegraven gang die recht naar beneden de grond in gaat.

18
Q

het souterrain

A

Een verdieping onder de grond.

19
Q

de steenkool

A

Een zwarte stof die diep onder de grond zit. Steenkool wordt gebruikt als brandstof.
Steenkool bestaat uit planten die heel lang in de grond op elkaar geperst hebben gelegen.

20
Q

de vluchtroute

A

Een uitgang om te vluchten als er een ramp is.

21
Q

het afvalwater

A

Gebruikt water dat niet meer nodig is.

22
Q

de afvoer

A

Een buis of pijp waar het water door naar het riool stroomt

23
Q

de archeoloog

A

Iemand die gebouwen en voorwerpen van vroeger opgraaft en onderzoekt.

24
Q

de beerput

A

Een put waar in de ontlasting van mensen en dieren bewaart wordt.

25
Q

de drek

A

De viezigheid. vroeger was dit het woord voor vieze, dunne poep.

26
Q

het fossiel

A

Overblijfsel van een plant of een dier uit de oertijd.

27
Q

het gewelf

A

Een gebogen plafond.

28
Q

grondig

A

Heel precies.

29
Q

het hemelwater

A

Water uit neerslag, zo als regen, hagel en sneeuw.

30
Q

lozen

A

Iets weg laten stromen in de rivier, in de zee of in het riool.

31
Q

muf

A

Niet fris ruiken.

32
Q

overlopen

A

Zo vol zijn met water dat het eroverheen stroomt.

33
Q

overtollig

A

te veel.

34
Q

het riool

A

Ondergrondse buizen waar water uit bijv. wc’s doorheen gaat.

35
Q

de smurrie

A

Een vieze, kleverige stof.

36
Q

het straatniveau

A

De hoogte van de straat.

37
Q

verontreinigd

A

vervuild, vies.

38
Q

versteent

A

Steen geworden.

39
Q

het waterpijl

A

de hoogte van het water.

40
Q
A