Thema 7 termen (bio) Flashcards

1
Q

populatie

A

organismen van dezelfde soort die voorkomen in een gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

levensgemeenschap

A

verschillende soorten die samenleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

individu

A

een organisme uit de populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

draagkracht

A

het maximaal aantal organismen van een bepaalde soort dat gedurende langere tijd kan overleven in een gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

dynamisch evenwicht

A

als de populatiegrootte stabiliseert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

coöperatie

A

de samenwerking tussen soortgenoten die in groep leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

foerageren

A

zoeken naar voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sociale staat

A

ver doorgedreven rangorde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Communicatie

A

het overbrengen van betekenisvolle info (boodschap) van een zender naar een ontvanger door gebruik te maken van signalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Chemische signalen

A

geurstoffen, geproduceerd door speciale klieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

feromonen

A

klieren die geuren afscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

geurvlaggen

A

als urine of uitwerpselen gebruikt worden als chemisch signaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Spoorvolgferomonen

A

feromonen om de locatie van een voedselbron aan te geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Seksferomonen

A

geurstoffen om partner te lokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Visuele signalen

A

signalen die zichtbaar zijn door bv licht of gebruik van kleuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Lichaamstaal

A

belangrijk visueel signaal dat bestaat uit houdingen en bewegingen waarmee dieren informatie overbrengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Baltsgedrag

A

Als het mannetje zijn mogelijke partner tracht te imponeren met speciale gedragingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Lokkleuren

A

als een mannelijke vogel opvallende kleuren heeft om indruk te maken op een partner.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Schutkleuren

A

Als een vrouwelijke vogel een grijze of bruine kleur heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarschuwingskleuren

A

kleurencombinaties op dieren die aangeven dat het dier gevaarlijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bioluminescentie

A

het gebruik van licht als communicatiemodel.

22
Q

Auditieve signalen

A

Als dieren geluiden gebruiken om te communiceren.

23
Q

echolocatie

A

een speciale vorm van auditieve signalen waarbij ultrasone geluiden worden gebruikt.

24
Q

Sensitieve signalen

A

aanrakingen, trillingen of elektrische signalen om bijvoorbeeld een partner te vinden …

25
Camouflage
helpt dieren te overleven doordat ze niet opvallen in hun leefomgeving, ze hebben dezelfde kleur als omgeving.
26
mimicry
organismen doen zich voor als iets anders en maken zich zo gevaarlijker of doen alsof ze dood zijn.
27
Aangeboren gedrag
gedrag dat elk individu van een soort stelt zonder het ooit te hebben aangeleerd.
28
Gedrag
het geheel van reacties op prikkels.
29
zoekreflex
zoeken naar tepel moeder
30
zuigreflex
zuigen aan tepel moeder
31
grijpreflex
grijpen met handje iets vast
32
Aangeleerd gedrag
gedrag dat het gevolg is van een leerproces.
33
Inprenting
allereerste leerfase van een dier.
34
Gewenning
als dieren leren dat een prikkel niet gevaarlijk is door bv elke dag het te zien en te weten dat het niets doet.
35
Klassieke conditionering
als een dier een link legt tussen 2 prikkels, waardoor het dier op neutrale prikkels gaat reageren met aangeleerd gedrag.
36
Operante conditionering
een leerproces met straffen en belonen. Goed gedrag wordt beloond, slecht wordt gestraft.
37
Trail-and-error
een methode waarbij een dier blijft leren tot het gewenste resultaat er is. --> leren uit de fouten.
38
Imitatie
leren van elkaar door gedragingen van soortgenoten na te bootsen.
39
Leren door inzicht
het dier moet oplossingen zoeken voor en probleem dat het nooit eerder tegen kwam.
40
Symbiose
het samenleven van 2 of meerdere organismen van andere soorten met als doel hun overlevingskansen te vergroten.
41
Mutualisme
een samenlevingsvorm met een positieve invloed voor ALLE organismen.
42
microbioom
microscopisch kleine organismen die op het menselijke lichaam leven.
43
huidflora
micro-organismen die een beschermende barrière vormen tegen schadelijke micro-organismen
44
darmflora
micro-organismen in het spijsverteringsstelsel met als taak vertering van voedsel, beschermen darmwand ...
45
Commensalisme
een samenlevingsvorm waarbij 1 soort positieve gevolgen ervaart en de ander soort niet wordt beïnvloed.
46
Parasitisme
de gastheer heeft een nadeel, de parasiet voedt zich ten koste van de gastheer.
47
Predator-prooi
enkel voordelig voor predator, want prooi sterft
48
Amensalisme
als 1 soort niet wordt beïnvloed en 1 soort ervaart een nadeel.
49
antibiotica
een manier om een bacteriële infectie tegen te gaan. werkt niet tegen virussen
50
antibioticaresistentie
bacteriën leven en kunnen evolueren zodat antibiotica niet meer werkt.