Tentamen deel 1 Flashcards
Week 1 t.e.m. 7.
Ordening van wetenschap.
Het is de vraag of men wetenschappelijk onderzoek recht doet door voor alle disciplines de natuurwetenschappen als model te nemen. Welke classificaties zijn voorgesteld? (Rigney)
In de tekst van Rigney komen grofweg drie classificaties naar voren:
a. Natuurwetenschappen en geesteswetenschappen (Dilthey)
b. Sciences en humanities (Snow)
c. Alfa, bèta en gamma (vaak in Nederland gebruikt, onderscheid tussengeesteswetenschappen, natuurwetenschappen en cultuurwetenschappen)
Wat is de betekenis van termen als ‘humaniora’, ‘letteren’, ‘cultuurstudies’ en ‘geesteswetenschappen’? (Rigney)
Er bestaan verschillende aanduidingen voor soorten wetenschappen, afhankelijk van tijd en plaats. Het ging eerst vooral om het onderscheid tussen de producten van de geest en de producten van de natuur (Vico), later werd de interdisciplinariteit tussen alfawetenschappen een criterium om het kader voor interessante vragen binnen de cultuurstudies verder te openen.
Wat is het belang van disciplines? (Rigney)
Studieobjecten worden bestudeerd binnen disciplines. Een discipline is een onderzoekstraditie met een eigen canon van inzichten, waarbinnen wetenschappers volgens een consensus werken; hierdoor is het discipline een trefpunt voor wetenschappers. Daarnaast is er ook het sociale karakter van een discipline: wetenschappers binnen een discipline moeten elkaars kritiek doorstaan.
Sociale organisatie van disciplines gebeurt in opleidingen, verenigingen etc. Deze vormen kaders waarbinnen kennis wordt uitgewisseld.
De wetenschappelijke revolutie vs. het humanisme.
Wat waren de belangrijkste activiteiten van de humanisten? (Grafton)
De humanisten hielden zich bezig met het bestuderen van klassieke teksten en het editeren hiervan (filologie).
In welke opzichten verdient het beeld dat van de humanisten bestaat correctie? (Grafton)
Volgens Bacon & Descartes kijken de humanisten naar teksten van anderen en niet naar de wereld om hen heen; hun methode was steriel en moest plaatsmaken voor nieuwe methodes.
Dit had een grote invloed op het denken in de 17e eeuw. De algemene opvatting werd dat de tijd van filologie voorbij was en het tijd werd voor filosofie en wiskunde. Dit beeld is overgenomen door moderne historici. De historici hebben echter geen gelijk; het standaardbeeld klopt niet.
a. De humanisten waren niet simpel of weinig praktijkgericht: ze bestudeerden veel verschillende soorten teksten, en het humanisme bleef een rijke traditie tot twee eeuwen na het einde van de Renaissance.
b. De methode van de humanisten is op meerdere manieren klassiek. Deze doet denken aan de experimentele wetenschap, omdat hier ook wordt teruggrepen op oude methoden.
Waarom is het verkeerd om van twee culturen te spreken? (Grafton)
De twee culturen komen naast elkaar te staan en werken in bepaalde opzichten ook samen; er zijn overeenkomsten in methode en interesses. Daarom is het verkeerd van twee aparte culturen te spreken.
Invloed van Aristoteles.
Hoe ontstonden de neerlandistiek en de studie van andere moderne talen? (Laan 1997)
In 1797 werd Siegenbeek tot de eerste hoogleraar moderne talen benoemd; het onderwijs spitste zich toen alleen nog toe op de retorica. Volgens Siegenbeek moest iemand die het vak doceerde, zich toeleggen op de kennis en beoefening van de moedertaal, op de kennis van de retorica en op de kennis van de literaire geschiedenis – maar dus wel alles in verbinding met de retorica.
Vanaf 1815 werden meer hoogleraren benoemd in de moderne talen; ook werd de filosofische faculteit opgesplitst en kwam er een aparte faculteit voor letteren en bespiegelende wijsbegeerte. De literatuurstudie werd onderdeel van een algemeen examen dat studenten moesten afleggen.
Op welke manier werden de geesteswetenschappen door Aristoteles beïnvloed? (Laan 1997)
De opvattingen van Jonckbloet en de Vries kunnen gelinkt worden aan Aristoteles. Aristoteles hanteert een justificationistisch standpunt (uitgangspunt 1) en een essentialistisch standpunt (uitgangspunt 2). Zowel in de Oude als de Nieuwe School speelde het wetenschapsbeeld van Aristoteles een belangrijke rol. Bovendien gebruikten de oude en de nieuwe school een aristotelische onderverdeling; de oude school presenteerde zich als praktisch, de nieuwe school als uitsluitend theoretisch.
Waarom moeten we voorzichtig zijn met het verwijt van ‘onwetenschappelijkheid’? (Laan 1997)
‘Onwetenschappelijkheid’ is een relatief historisch (en veranderlijk naar gelang de denkkaders) begrip. Bovendien baseren de mensen van de zogenaamde ‘nieuwe’ school, de grote vernieuwers, zich toch impliciet op bronnen uit de 4de eeuw voor Christus. Een relativerend idee is dat zij dachten dat ze het juiste idee van wetenschap hadden, maar ze zich er niet van bewust leken dat anderen dat idee al lang hadden afgeschreven. Sommigen zagen justificationisme en essentialisme juist als onwetenschappelijk middeleeuws denkbeeld.
Wat zijn de overeenkomsten op filosofisch gebied tussen het marxisme, het positivisme en de Geistesgeschichte? Laan (1997)
Eind negentiende eeuw werd de literatuurwetenschap door drie scholen gedomineerd; het marxisme, het positivisme en de Geistesgeschichte. Op filosofisch gebied hadden zij de overeenkomst dat ze alle drie een beroep doen op een geschiedfilosofisch stelsel (namelijk dat van Comte, Hegel en Marx & Engels) en de geschiedenis als een geheel beschouwden; ze hadden dezelfde soort ideeën over de loop van de geschiedenis.
a. idee dat de eigen aanpak superieur is aan die van de vroegere geschiedschrijvers. b. Ook zien ze de loop van de geschiedenis in vergelijking met het leven van levende wezens c. deze geschiedfilosofen zijn er van overtuigd dat niet alleen de geschiedenis, maar ook onderdelen daarvan, een samenhangend geheel vormen: holisme.
Waarom noemen we de geschiedfilosofie metafysisch? Laan (1997)
De metafysica is uit het geloof ontstaan en is niet controleerbaar. De geschiedfilosofie is een product van het geloof.
Idee begin - midden - eind, uit Joods-Christelijke traditie.
Wat maakte de geschiedfilosofie zo aantrekkelijk? Laan (1997)
Het geschiedfilosofisch stelsel werd aantrekkelijk bevonden omdat het de mogelijkheid bood de ontwikkeling van de literatuur als een samenhangend geheel te beschrijven, kortom: als een doorlopend verhaal.
In hoeverre maakt Burckhardt – een verklaard tegenstander van Hegel – toch van diens denkbeelden gebruik?
Gombrich (1969)
Burckhardt gebruikt de term ‘geest’ van Hegel als begrip en gaat uit van de gedachte dat de geschiedenis begrepen moet worden als de ontwikkeling van de Geest. Ten tweede gaat Burckhardt uit van de hegeliaanse gedachte dat een tijdperk een (organische) eenheid vormt, door Gombrich gevisualiseerd door het ‘hegeliaans wiel’ met acht spaken.
Wat moeten we daarbij verstaan onder het Hegeliaanse wiel?
Gombrich (1969)
Het Hegeliaanse ‘wiel’ is een visualisering van een tijdperk als organische eenheid. Het wiel heeft acht spaken, die representeren de manifestaties van de nationale ‘spirit’; religie, constitutie, moraliteit, recht, traditie, wetenschap, kunst en technologie. Al die spaken wijzen naar 1 as, naar 1 centraal punt. Van waaruit je ook gaat zoeken naar essentie, je komt altijd op hetzelfde centrale punt uit.
Wat wordt bedoeld met ‘Hegelianism without Metaphysics’?
Gombrich (1969)
Gombrich stelt dat na Burckhardt de hegeliaanse ideeën nog steeds terug zijn te vinden in de cultuurgeschiedschrijving, hetzij zonder de metafysische notie (‘Hegelianism without metafysics’). Gombrich stelt dat Huizinga, de grootste geschiedschrijver na Burckhardt, misschien vanuit een heel ander punt onderzocht, maar toch niet de vermeende afstand nam van Hegel. Hij gebruikte namelijk dan wel niet meer het woord ‘Geest’ (en nam daarmee afstand van metafysica, waarmee hij zich weliswaar een stap verder verwijdert van Hegel dan Burckhardt dat deed), maar wel woorden als ‘levensgevoel’, die wellicht eenzelfde sfeer oproepen. Daarbij ging hij toch ook nog uit van het hegeliaanse holisme.