SM2.1. Statica Flashcards

1
Q

Hoe noemt men de kracht die bij een systeem de (vectoriële) som is van de verschillende krachten die daarop inwerken.
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De ‘gecomposeerde kracht’ bij een systeem is de (vectoriële) som van alle verschillende krachten die daarop inwerken.
B)) De ‘gecombineerde kracht’ bij een systeem is de (vectoriële) som van alle verschillende krachten die daarop inwerken.
C)) De ‘resulterende kracht’ bij een systeem is de (vectoriële) som van alle verschillende krachten die daarop inwerken.
D)) De ‘sommerende kracht’ bij een systeem is de (vectoriële) som van alle verschillende krachten die daarop inwerken.
E)) De ‘samengestelde kracht’ bij een systeem is de (vectoriële) som van alle verschillende krachten die daarop inwerken.

A

Oplossing;
C)) De ‘resulterende kracht’ bij een systeem is de (vectoriële) som van alle verschillende krachten die daarop inwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een (mechanisch) koppel?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Een koppel is een tegenwerking van twee even grote en gelijk gerichte krachten waarvan de werklijnen niet samenvallen.
B)) Een koppel is een samenwerking van twee even grote maar tegengesteld gerichte krachten waarvan de werklijnen niet samenvallen en de momentarmen even groot zijn.
C)) Een koppel is een samenwerking van twee even grote en gelijk gerichte krachten waarvan de werklijnen samenvallen.
D)) Een koppel is een samenwerking van twee even grote maar tegengesteld gerichte krachten waarvan de werklijnen samenvallen.
E)) Een koppel is een tegenwerking van twee even grote maar tegengesteld gerichte krachten waarvan de werklijnen samenvallen.

A

Oplossing;
B)) Een koppel is een samenwerking van twee even grote maar tegengesteld gerichte krachten waarvan de werklijnen niet samenvallen en de momentarmen even groot zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe verandert de grootte van een optredend moment als de afstand tot het rotatiepunt verdubbelt terwijl de aangelegde kracht constant blijft?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De grootte van het optredende krachtmoment zal verdubbelen.
B)) De grootte van het optredende krachtmoment zal vier keren kleiner worden.
C)) De grootte van het optredende krachtmoment zal constant blijven.
D)) De grootte van het optredende krachtmoment zal vier keren groter worden.
E)) De grootte van het optredende krachtmoment zal halveren.

A

Oplossing;
A)) De grootte van het optredende krachtmoment zal verdubbelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe verandert de grootte van een optredend moment als de aangelegde kracht halveert terwijl de afstand tot het rotatiepunt hetzelfde blijft?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De grootte van het optredende krachtmoment zal vier keren groter worden.
B)) De grootte van het optredende krachtmoment zal vier keren kleiner worden.
C)) De grootte van het optredende krachtmoment zal verdubbelen.
D)) De grootte van het optredende krachtmoment zal constant blijven.
E)) De grootte van het optredende krachtmoment zal halveren.

A

Oplossing;
E)) De grootte van het optredende krachtmoment zal halveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe zal de afstand tot het rotatiepunt moeten veranderen als men de aangelegde kracht verdubbelt terwijl men toch het optredende moment constant wil houden?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De afstand tot het rotatiepunt zal vier keren zo klein moeten worden.
B)) De afstand zal half zo groot moeten worden.
C)) De afstand zal dubbel zo groot moeten worden.
D)) Dit is niet mogelijk door de afstand tot het rotatiepunt te veranderen.
E)) De afstand tot het rotatiepunt zal vier keren zo groot moeten worden.

A

Oplossing;
B)) De afstand zal half zo groot moeten worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe zal de afstand tot het rotatiepunt moeten veranderen als men het krachtmoment wil verdubbelen terwijl men dezelfde kracht blijft aanleggen?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De afstand tot het rotatiepunt zal vier keren zo klein moeten worden.
B)) De afstand tot het rotatiepunt zal vier keren zo groot moeten worden.
C)) De afstand zal dubbel zo groot moeten worden.
D)) De afstand zal half zo groot moeten worden.
E)) Dit is niet mogelijk door de afstand tot het rotatiepunt te veranderen.

A

Oplossing;
C)) De afstand zal dubbel zo groot moeten worden.

Opmerking(en):
Algemeen: M = F ∙ d

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe moet de aangelegde kracht veranderen indien men de afstand tot het rotatiepunt halveert terwijl men het optredende krachtmoment constant wil houden.
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De aangelegde kracht moet vier keren kleiner worden.
B)) De aangelegde kracht moet halveren.
C)) De aangelegde kracht moet verdubbelen.
D)) Dit is niet mogelijk door de grootte van de aangelegde kracht te veranderen.
E)) De aangelegde kracht moet vier keren zo groot worden.

A

Oplossing;
C)) De aangelegde kracht moet verdubbelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe moet de aangelegde kracht veranderen indien men het optredende moment wil verdubbelen terwijl de afstand tot het rotatiepunt constant blijft?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De aangelegde kracht moet vier keren zo groot worden.
B)) De aangelegde kracht moet vier keren kleiner worden.
C)) De aangelegde kracht moet verdubbelen.
D)) De aangelegde kracht moet halveren.
E)) Dit is niet mogelijk door de grootte van de aangelegde kracht te veranderen.

A

Oplossing;
C)) De aangelegde kracht moet verdubbelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat kan je bij een klasse 1 hefboom zeggen over de onderlinge ligging van het rotatiepunt en de aangrijpingspunten van de inputkracht en de last?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Bij een klasse 1 hefboom ligt het rotatiepunt altijd tussen de kracht die men aanlegt en de last.
B)) Bij een klasse 1 hefboom ligt de last altijd tussen het rotatiepunt en de input kracht.
C)) Bij een klasse 1 hefboom liggen de input kracht en last even ver van het rotatiepunt.
D)) Bij een klasse 1 hefboom ligt de input kracht altijd tussen het rotatiepunt en last.

A

Oplossing;
A)) Bij een klasse 1 hefboom ligt het rotatiepunt altijd tussen de kracht die men aanlegt en de last.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat kan je bij een klasse 2 hefboom zeggen over de onderlinge ligging van het rotatiepunt en de aangrijpingspunten van de inputkracht en de last?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Bij een klasse 2 hefboom ligt de last altijd tussen het rotatiepunt en de input kracht.
B)) Bij een klasse 2 hefboom liggen de input kracht en last even ver van het rotatiepunt.
C)) Bij een klasse 2 hefboom ligt de input kracht altijd tussen het rotatiepunt en last.
D)) Bij een klasse 2 hefboom ligt het rotatiepunt altijd tussen de kracht die men aanlegt en de last.

A

Oplossing;
A)) Bij een klasse 2 hefboom ligt de last altijd tussen het rotatiepunt en de input kracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat kan je bij een klasse 3 hefboom zeggen over de onderlinge ligging van het rotatiepunt en de aangrijpingspunten van de inputkracht en de last?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Bij een klasse 3 hefboom liggen de input kracht en last even ver van het rotatiepunt.
B)) Bij een klasse 3 hefboom ligt de last altijd tussen het rotatiepunt en de input kracht.
C)) Bij een klasse 3 hefboom ligt het rotatiepunt altijd tussen de kracht die men aanlegt en de last.
D)) Bij een klasse 3 hefboom ligt de input kracht altijd tussen het rotatiepunt en last.

A

Oplossing;
D)) Bij een klasse 3 hefboom ligt de input kracht altijd tussen het rotatiepunt en last.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat kan men zeggen over de snelheid van het gedreven tandwiel t.o.v. het aangedreven tandwiel indien het gedreven tandwiel meer tanden heeft dan het aangedreven tandwiel?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De snelheid van het gedreven tandwiel is groter dan de snelheid van het aangedreven tandwiel.
B)) De snelheidsverhouding tussen de tandwielen is niet afhankelijk van het aantal tanden.
C)) De snelheid van het gedreven tandwiel is kleiner dan de snelheid van het aangedreven tandwiel.

A

Oplossing;
C)) De snelheid van het gedreven tandwiel is kleiner dan de snelheid van het aangedreven tandwiel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat kan men zeggen over de snelheid van het aangedreven tandwiel t.o.v. het gedreven tandwiel indien het aangedreven tandwiel meer tanden heeft dan het gedreven tandwiel?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De snelheid van het aangedreven tandwiel is kleiner dan de snelheid van het gedreven tandwiel.
B)) De snelheidsverhouding tussen de tandwielen is niet afhankelijk van het aantal tanden.
C)) De snelheid van het aangedreven tandwiel is groter dan de snelheid van het gedreven tandwiel.

A

Oplossing;
A)) De snelheid van het aangedreven tandwiel is kleiner dan de snelheid van het gedreven tandwiel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe groot is het MV bij een enkelvoudige, vaste katrol (“single fixed pulley”)?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) MV = 2
B)) Geen correct antwoord.
C)) MV = 1
D)) MV = 0,5

A

Oplossing;
C)) MV = 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe groot is het MV bij een enkelvoudige, losse katrol (“single movable pulley”)?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) MV = 0,5
B)) Geen correct antwoord.
C)) MV = 1
D)) MV = 2

A

Oplossing;
D)) MV = 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarvoor wordt een enkelvoudige, vaste katrol (“single fixed pulley”) gebruikt?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Het hoofddoel van een enkelvoudige vaste katrol is om de kracht van richting te doen veranderen.
B)) Het hoofddoel van een enkelvoudige vaste katrol is om de grootte van de kracht te veranderen.
C)) Het hoofddoel van een enkelvoudige vaste katrol is om een MV te bekomen.
D)) Het hoofddoel van een enkelvoudige vaste katrol is om de snelheid van het systeem te doen veranderen.

A

Oplossing;
A)) Het hoofddoel van een enkelvoudige vaste katrol is om de kracht van richting te doen veranderen.

17
Q

Wat is het correct verband tussen druk, kracht en oppervlakte?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Druk = Kracht / Oppervlakte
B)) Druk = Oppervlakte / Kracht
C)) Er is geen verband tussen druk, kracht en oppervlakte.
D)) Druk = Oppervlakte ∙ Kracht

A

Oplossing;
A)) Druk = Kracht / Oppervlakte

18
Q

Wat is de eenheid van druk?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Pascal
B)) Pounds
C)) Nm²
D)) Kilogram
E)) Nm

A

Oplossing;
A)) Pascal

19
Q

Wat stelt de wet van Archimedes?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De wet van Archimedes stelt dat de opwaartse kracht die een voorwerp in een fluïdum ervaart gelijk is aan het gewicht van het verplaatste fluïdum.
B)) De wet van Archimedes stelt dat de druk zich in alle richtingen gelijk voortplant.
C)) De wet van Archimedes stelt dat er een verband is tussen de verandering van druk en veranderingen in snelheid en/of hoogte.
D)) De wet van Archimedes stel dat de som van alle partiële drukken van de gassen in een mengsel gelijk is aan de totale druk van het gasmengsel.
E)) De wet van Archimedes stelt dat het vloeistofniveau in twee open vaten die met elkaar in verbinding staan op hetzelfde niveau staan.

A

Oplossing;
A)) De wet van Archimedes stelt dat de opwaartse kracht die een voorwerp in een fluïdum ervaart gelijk is aan het gewicht van het verplaatste fluïdum.

Opmerking(en):
B)) Dit is de wet van Pascal
C)) Dit is de wet van Bernoulli
D)) Dit is de wet van Dalton
E)) Dit is de wet van de communicerende vaten.

20
Q

Waar is de Archimedeskracht dat een voorwerp ervaart afhankelijk van?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Het gewicht van het voorwerp
B)) De dichtheid van het voorwerp
C)) Het gewicht van het fluïdum dat verplaatst wordt door het voorwerp.
D)) Het volume van het voorwerp
E)) De massa van het voorwerp

A

Oplossing;
C)) Het gewicht van het fluïdum dat verplaatst wordt door het voorwerp.

Opmerking(en):
A)) Dit zou enkel gelden voor voorwerpen die drijven, want als het drijft dan zal het gewicht van het voorwerp gelijk zijn aan de opwaartse kracht.
B)) Dit zou enkel gelden indien het voorwerp drijft. Zo zal een volledig ondergedompeld ballon met stenen een even grootte opwaartse kracht ervaren als een ondergedompelde ballon met lucht indien deze hetzelfde volume heeft.
D)) Dit zou enkel gelden voor een volledig ondergedompeld voorwerp. Als je bijvoorbeeld kijkt naar een schip dan het zal het volume van de boot altijd hetzelfde blijven, ongeachte de hoeveelheid lading. Wat echter wel veranderd is dat hoe zwaarder het schip is, hoe dieper het zinkt, hoe meer water het verplaatst en dus ook hoe groter de opwaartse kracht is.
E)) Dit zou enkel gelden voor voorwerpen die drijven. Bij een voorwerp dat volledig ondergedompelt is maakt de massa niet uit. Zo zal 1 m³ ondergedompeld staal dezelfde opwaartse kracht ervaren als een ondergeompelde balon lucht van 1 m³.

21
Q

Vloeistof A heeft een dichtheid die groter is dan vloeistof B. Bij welke vloeistof zal de opwaartse kracht die een volledig ondergedompeld voorwerp ervaart het grootste zijn?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De opwaartse kracht zal even groot zijn in vloeistof A als in vloeistof B.
B)) De opwaartse kracht zal het grootste zijn in vloeistof B.
C)) De opwaartse kracht zal het grootste zijn in vloeistof A.

A

Oplossing;
C)) De opwaartse kracht zal het grootste zijn in vloeistof A.