Schooltaalwoorden les 50 Flashcards
1
Q
Iets begrijpen (vaak negatief)
A
Beseffen
2
Q
iets toevoegen
A
bijdragen
3
Q
- controleren of iets wel klopt
- nagaan of er iets veranderd is
A
checken
4
Q
je aandacht richten op iets
A
zich concentreren
5
Q
iets dat je hebt geschreven, openbaar maken
A
publiceren
6
Q
- denken dat iets zal gebeuren
- willen
A
verwachten
7
Q
een specialist
A
de expert
8
Q
een klein stukje
A
de flard
9
Q
wat je in het openbaar vertelt als je iets hebt meegemaakt
A
de getuigenis
10
Q
een vergissing waardoor je elkaar verkeerd begrijpt
A
het misverstand
11
Q
wanneer je iets probeert te doen
A
de poging
12
Q
- hetzelfde als het origineel
A
authentiek
13
Q
mogelijk
A
eventueel
14
Q
- helder
- vanzelfsprekend
A
logisch
15
Q
- bijna niet, amper
- nog maar pas, amper
A
nauwelijks