Schooltaalwoorden les 50 Flashcards

1
Q

Iets begrijpen (vaak negatief)

A

Beseffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

iets toevoegen

A

bijdragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  • controleren of iets wel klopt
  • nagaan of er iets veranderd is
A

checken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

je aandacht richten op iets

A

zich concentreren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

iets dat je hebt geschreven, openbaar maken

A

publiceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  • denken dat iets zal gebeuren
  • willen
A

verwachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een specialist

A

de expert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een klein stukje

A

de flard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat je in het openbaar vertelt als je iets hebt meegemaakt

A

de getuigenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een vergissing waardoor je elkaar verkeerd begrijpt

A

het misverstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wanneer je iets probeert te doen

A

de poging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  • hetzelfde als het origineel
A

authentiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

mogelijk

A

eventueel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  • helder
  • vanzelfsprekend
A

logisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  • bijna niet, amper
  • nog maar pas, amper
A

nauwelijks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly