Schooltaalwoorden les 20 Flashcards
1
Q
Je aandacht geconcentreerd richten op iemand/iets
A
Focussen
2
Q
je maakt de eigenschappen van iemand/iets duidelijk = karakteriseren
A
typeren
3
Q
voorstellen
A
suggereren
4
Q
als voorbeeld, vergelijking dienen
A
symboliseren
5
Q
in het openbaar vertellen
A
verkondigen
6
Q
onderzoek dat het duidelijk maakt hoe dingen in elkaar zitten
A
het analyse
7
Q
- alles wat onder een algemeen woord verstaat
- wat algemeen bekend is
- het gegeven dat je iemand/iets aanvoelt
A
het begrip
8
Q
een groep waartoe iets behoord
A
de categorie
9
Q
- de uitwerking die je hebt op iemand/iets
- de bijzondere draaiende beweging die je aan een bal geeft
- een aandeel in de onderneming dat je kunt kopen
A
het effect
10
Q
- een sprookje met een boodschap
- iets dat ongeloofwaardig is
A
de fabel
11
Q
- doek, gaas waarmee je een wonde verbindt
- de relatie tussen mensen, dingen ,…
A
het verband
12
Q
- volledig
- totaal
A
compleet
13
Q
op zo’n manier dat het doel bereikt wordt
A
doeltreffend
13
Q
zonder fouten
A
feilloos
14
Q
samen, van iedereen = gezamenlijk
A
gemeenschappelijk