Rechtsstaat Flashcards

1
Q

totalitaire staat

A

situatie waarin de staat doordringt tot in het persoonlijke leven en bepaalt wat mensen mogen lezen en zien, waar ze mogen wonen/werken en waarheen ze mogen reizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

politiestaat

A

staat waarin burgers permanent in angst leven dat de geheime dienst hen bespioneert en afluistert of dat landgenoten hen verklikken of verraden omdat ze niet het gedrag vertonen dat de staat wenst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

rechtsstaat

A

een staat waarin burgers met grondwetten worden beschermd tegen machtsmisbruik en willekeur van de overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vertrouwen en wederkerigheid gaan hand in hand

A

“voor wat hoort wat”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

(over en weer) rechtszekerheid

A

ontstaat doordat burgers en staat te goeder trouw de wetten naleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sociaal contract

A

tot afspraken komen om in natuurlijke vrijheid en gelijkheid te kunnen leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De Verklaring van de Rechten van de Mens en Burger

A

1791 alle mensen konden hun ‘heilige en onschendbare’ grondrechten uitoefenen, zoals recht op veiligheid, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van drukpers, godsdienstvrijheid en recht op bescherming van eigendom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verlichte dictatuur

A

de machthebber houdt in zekere mate rekening met de bevolking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

preambule

A

Hierin staat beschreven welke idealen de samenleving koestert, welke historische fouten ze niet wil herhalen, welke identiteit ze nastreeft (liberaal of socialistisch, religieus of seculier) en op welke wijze de staat moet worden ingericht om de idealen te realiseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Staatsregeling van de Bataafse Republiek

A

1798 wordt gezien als voorloper van de grondwet: iedere burger gelijk is voor de wet en iedereen heeft onschendbare grondrechten:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

constitutionele monarchie

A

een koninkrijk met een grondwet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

censuskiesrecht

A

het kiesrecht dat alleen voor mannen die een bepaald bedrag aan belasting afstaan is voorbehouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

nachtwakersstaat

A

een staat die zich voornamelijk inzet voor bewaking van de veiligheid van de burgers en de noodzakelijke voorwaarden realiseert voor economische groei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

klassenstrijd

A

strijd tussen arm en rijk (over kiesrecht en onderwijs bijv.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

legaliteitsbeginsel

A

dat iemand vrijheid alleen ingeperkt kan worden als de rechtmatigheid van die beperking is vastgelegd in wetten en regels die door het parlement zijn aangenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

sociale rechtsstaat

A

(ook verzorgingsstaat) er zijn allerlei wetten en voorzieningen om de welvaart en het welzijn van de burgers te bevorderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de Verlichting

A

was een cultureel-filosofische en intellectuele stroming in Europa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Rechtszekerheid

A

Ontstaat doordat burgers en staat te goeder trouw de wetten naleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kracht van de rede

A

Alleen door een methodisch gebruik van het gezonde verstand konden mensen uit de duisternis van hun bijgeloof en irrationele angsten treden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Amerikaanse constitutie

A

De onafhankelijkheidsverklaring, de grondwet en de Bill of Rights

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wederkerige erkenning

A

Dat als je voor jezelf iets eist, moet je dat bij de ander ook toestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Absolute gelding

A

Dat de landelijke wetgever altijd aan provincies en gemeenten de bevoegdheid kan delegeren om grondrechten te beperken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Verticale werking van grondrechten

A

ze kunnen door burgers worden uitgeoefend tegenover de staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Horizontale werking van grondrechten als

A

burgers zich tegenover elkaar op hun grondrechten beroepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Legaliteitsbeginsel

A

houdt in dat iemands vrijheid alleen ingeperkt kan worden als de rechtmatigheid van die beperking is vastgelegd in wetten en regels die door het parlement zijn aangenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

recht

A

geheel van wetten of rechtsnormen, deze gedragsregels of voorschriften zijn door de overheid wettelijk vastgelegd

27
Q

heerschappij van de wet

A

dat ook de staat moest zich aan de wet houden

28
Q

rechtszekerheid

A

het geloof in een maakbare samenleving

29
Q

rechtsorde

A

Geheel van rechtsregels en rechtsbeginselen en de manier waarop het recht is georganiseerd

30
Q

Nachtwakersstaat

A

dat de vrijheid van de burgers voorop staat

31
Q

Algemene Wet Bestuursrecht

A

In die wet staat dat wetgeving aan beginselen van behoorlijk bestuur moet voldoen. De AWB probeert wetgeving weer aan de kwaliteitseisen te laten voldoen en daardoor het legaliteitsbeginsel te versterken.

32
Q

privatisering

A

als staatstaken in handen komen van private ondernemingen

33
Q

Horizontale relaties

A

bij deze relaties gaat het om de verhoudingen tussen burgers onderling (horen bij privaatrecht)

34
Q

Verticale relaties

A

bij deze relaties gaat het om de relaties tussen de burger en de overheid (horen bij publiekrecht)

35
Q

Checks and balances

A

de machten controleren elkaar (checks) en werken evenwichtig samen (balances)

36
Q

de wetgevende macht

A

parlement en regering samen

37
Q

Parlement

A

hoogste macht in nederland, volksvertegenwoordigers debatteren over de vraag hoe wij willen samenleven, hoe we onze conflicten tot een oplossing of compromis kunne brengen en aan welke wetten wij ons willen onderwerpen.

38
Q

regering

A

de Koning en de ministers.

39
Q

kabinet

A

de ministers en de staatssecretarissen

40
Q

uitvoerende macht

A

ligt bij de ministers, zorgen voor de doorvoering van aangenomen wetten.

41
Q

discretionaire bevoegdheid

A

De bevoegdheid om in sommige gevallen zelfstandig beslissingen te nemen over hoe een wet wordt toegepast.

42
Q

rechterlijke macht

A

ligt bij onafhankelijke rechters

43
Q

Rassen- of klassenjustitie

A

Als een rechter zich laat leiden door vooroordelen over ras of sociale afkomst

44
Q

Interne controle

A

De rechterlijke macht voert zijn controlerende tegenmacht uit door rechtsbescherming te bieden aan burgers die in conflict komen met elkaar of met de overheid.

45
Q

Jurisprudentie

A

Alle eerdere uitspraken van alle rechters samen

46
Q

Eiser

A

Degene die de zaak aan de rechter voorlegt

47
Q

Gedaagde

A

de persoon van wie er iets wordt geëist en die daarom voor de rechter wordt gedaagd

48
Q

Personen- en familierecht

A

huwelijk, scheidingen, overlijden, adoptie enz.

49
Q

Ondernemersrecht

A

regelt bijv. voorwaarden voor het oprichten van een vereniging/stichting/bv

50
Q

vermogensrecht

A

Alle zaken die te maken hebben met iemands vermogen bijv. huurovereenkomst, arbeidsovereenkomst en het regelen van erfenissen

51
Q

kort geding

A

een versnelde en vereenvoudigde procedure voor spoedeisende zaken

52
Q

staatsrecht

A

dit regelt de inrichting van de Nederlandse staat (grondwet, ministers, rechten van Tweede Kamerleden en de Kieswet)

53
Q

Strafrecht

A

Dient ertoe de veiligheid van de burgers en hun bezittingen te garanderen.

54
Q

Bestuursrecht

A

Heeft betrekking op de overheid: het bureaucratisch apparaat van de staat.

55
Q

Onschuldvermoeden

A

een verdachte is onschuldig tot het tegendeel door de rechter bewezen is.

56
Q

ne bis idem-regel

A

Je kan niet twee keer voor hetzelfde veroordeelt worden, alleen als er nieuw hard bewijs is ontdekt.

57
Q

Misdaden

A

ernstige strafbare feiten, zoals moord en doodslag, mishandeling, vrijheidsberoving, verkrachting, smaad en belediging en diefstal met geweld.

58
Q

Overtredingen

A

Minder ernstige strafbare feiten zoals het veroorzaken van overlast of het negeren van artikel 461 (verboden toegang voor onbevoegden).

59
Q

Staande houden

A

laten stilstaan en vragen naar je personalia

60
Q

Aanhouden

A

Arresteren en meenemen naar het politiebureau voor verhoor.

61
Q

Opsporing

A

het verzamelen van informatie, zoals het verhoren van de verdachte en eventuele getuigen met doel te achterhalen wat er gebeurd is en welke bewijzen te vinden zijn.

62
Q

Transactie

A

(ook schikking) iemand krijgt een geldboete of een taakstraf en wordt verder niet vervolgd

63
Q

Strafbeschikking

A

hierbij kan het OM zelf een straf opleggen, het verschil met een schikking is dat hierbij de schuld vaststaat.

64
Q

Seponeren

A

besluiten om niet verder te vervolgen. Vaak is dan de misdrijf niet ernstig genoeg, de dader is al genoeg gestraft of als de officier denkt dat hij de zaak niet meer kan winnen omdat er onvoldoende bewijs is.