Politiek en pluriforme samenleving Flashcards

1
Q

Waarom word de trias politica in Nederland niet strikt doorgevoerd?

A

Omdat de ministers geen belangrijke beslissingen mogen nemen zonder toestemming van het parlement. De een heeft dus meer macht dan de ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is demissionair kabinet?

A

Oude ministers blijven in functie om alleen lopende zaken af te handelen tot dat er weer een nieuw kabinet is gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer ontwikkelen mensen een eigen cultuur?

A

Als ze veel en langdurig met elkaar te maken hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn normen en waarden?

A

Belangrijke cultuurkenmerken
Waarde: vrijheid v. meningsuiting
Norm: mensen gelijk behandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe word een cultuurgroep gevormd?

A

Met mensen met een gemeenschappelijke cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een allochtoon?

A

Iemand die zelf of tenminste een van de ouders in het buitenland is geboren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een autochtoon?

A

Mensen die wonen in een land waar zij net als hun ouders zijn geboren en opgegroeid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een pluriforme samenleving?

A

Verschillende cultuurgroepen samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de 3 kenmerken in de Nederlandse pluriforme samenleving?

A
  • bestaat uit grote culturele diversiteit
  • leven de verschillende cultuurgroepen deels naast elkaar
  • vormen gemeenschappelijke cultuurkenmerken samen de dominante Nederlandse cultuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een dominante cultuur?

A

Alle kenmerken die geaccepteerd worden door de mensen binnen een samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is tolerantie?

A

Je accepteert makkelijk anders denkenden (NL)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een subcultuur?

A

Wanneer binnen een groep bepaalde waarden, normen en andere cultuurkenmerken afwijken van de dominantie cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een tegen cultuur?

A

Mensen die zich verzetten tegen de dominante cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn antiglobalisten?

A

Tegencultuur. Zij verzetten zich tegen de overheersende rol v.h Westerse kapitalisme in de wereld en willen dat de welvaart eerlijker verdeeld word over de wereldbevolking. (Anders-globalisten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een cultuur?

A

Alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn nature aanhangers en nurture aanhangers?

A

Nature: gedrag bepaald door aanleg en karakter. Eigen aanleg

Nurture: aangeleerd (ervaring, opvoeding, manier van opgroeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn cultuurkenmerken?

A

Dingen waaraan je een cultuur herkent. Wat typisch bij de cultuur past/hoort (kennis sport kunst gewoonten symbolen en feestdagen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is socialisatie?

A

Een proces waarbij iemand de waarden en normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn socialiserende intuïties?

A

Instellingen of organisaties en collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is sociale controle?

A

Bestaat uit de manieren waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer noem je een sociale controle formeel?

A

Wanneer deze gebaseerd is op geschreven regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar spreek je bij ongeschreven regels over?

A

Informele sociale controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is collectivistische?

A

Culturen waarbij je goed voor elkaar zorgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is loyaliteit?

A

De mate waarin je trouw bent aan je groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is emancipatie (bewegingen)?

A

Het streven naar gelijke rechten en zelfstandigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waar is er een individuele vrijheid?

A

In een grote stad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is er in een plattelandscultuur?

A

Een grote betrokkenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waar leiden generatieverschillen tot?

A

Tot een generatieconflict

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn jongerenculturen?

A

Kakkers gothics gamers en hiphoppers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waaruit bestaat een bedrijfscultuur?

A

Uit alle waarden en normen en gewoonten die er in een bedrijf gelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn rolpatronen?

A

Verwachtingen hoe iemand zich moet gedragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waaraan houden eerstegeneratieallochtonen zich aan?

A

Aan hun eigen cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat houd de tweede generatie in?

A

Die zijn hier geboren en leven meer tussen 2 culturen in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is segregatie?

A

Het opdelen van een samenleving in gescheiden delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is assimilatie?

A

Een bevolkingsgroep past zich zo volledig aan aan een groep dat de eigen culturele identiteit vrijwel verdwijnt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waar vindt assimilatie onder dwang plaats?

A

Iran

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is intergratie?

A

Een gedeeltelijke aanpassing aan de dominante cultuur van een land, met behoud van eigen cultuurkenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe zie je vaak in de praktijk wederzijdse aanpassing?

A

Nieuwkomers nemen een deel van de Nederlandse dominante cultuur over en oorspronkelijke Nederlandse bevolking doet dat ook met delen van de nieuwe cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is discriminatie?

A

Het onderscheiden van mensen op basis van kenmerken. Je behandeld mensen van een bepaalde groep anders op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is een politiek?

A

De manier waarop een land bestuurt wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Om welke zaken gaat het in de politiek?

A
Openbare orde en veiligheid
Buitenlandse betrekkingen
Infrastructuur
Welvaart
Welzijn
Onderwijs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is een democratie?

A

Een staatsvorm waarbij de bevolking direct of indirect invloed uitoefent op de politieke besluitvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is directe democratie?

A

De bevolking heeft direct zeggenschap
Iedereen mag stemmen
Belangrijke beslissingen worden genomen dmv volksstemmingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is indirecte democratie?

A

Het volk neemt zelf geen beslissingen, dit wordt overgelaten aan de gekozen vertegenwoordigers = parlementaire democratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is een parlementaire democratie?

A

Het parlement neemt de belangrijkste beslissingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn de kenmerken van een parlementaire democratie?

A

Burgers hebben politieke grondrechten
De regels voor de politieke besluitvorming zijn grondwettelijk vastgelegd
Er is vrije media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is een dictatuur?

A

Een land waar alle macht in handen is van een persoon of kleine groep mensen = autocratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is een dictatuur op basis van een ideologie?

A

De leider wil dat iedereen hetzelfde denkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat zijn fascisten?

A

Deze mensen zijn zeer nationalistisch en wijzen de democratie af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is een religieuze dictatuur?

A

Een dictatuur gebaseerd op een bepaald geloof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is een militaire dictatuur?

A

Als in een land het leger alle macht heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat zijn de kenmerken van een dictatuur?

A

Politieke macht in handen vh bestuur

Grondrechten worden niet beschermd

Geen vrije pers

Oppositiepartijen zijn verboden

Er is een grote rol voor de militairen

Er is sprake van verkiezingsfraude

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is censuur?

A

Controle door de overheid op alles wat de media uitbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is een ideologie?

A

Een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting vd samenleving

55
Q

Op welk gebied heeft iedere ideologie ideeën?

A

Waarden en normen

Sociaaleconomische verhoudingen

Machtsverdeling in de samenleving

56
Q

In welke 2 categorieën kan je een ideologie delen?

A

Progressief: vooruitstrevend. Maatschappij willen veranderen (benadrukken tekortkomingen)

Conservatief: behoudend. Benadrukken vooral datgene wat al is bereikt en houden graag alles bij het oude.
-> gaan ze nog verder terug, regels van vroeher willen : reactionair.

57
Q

Waar kan je een ideologie nog meer in indelen?

A

Links en rechts.

Rechts: eigen verantwoordelijkheid, vrijheid van mensen, je eigen zaakjes regelen

Links: gelijkwaardigheid, iedereen gelijke kansen op onderwijs, inkomen en werk

58
Q

Wat is het politieke midden?

A

Dat sommige partijen zoveel linkse en rechtse standpunten hebben

59
Q

Wat is een vrijemarkteconomie?

A

Een economie waarin vraag en aanbod de prijzen bepalen en de overheid geen rol speelt

60
Q

Onder welke voorwaarden accepteren liberalen de verzorgingsstaat?

A

De vrijemarkteconomie komt niet in gevaar

Mensen dragen zelf verantwoordelijkheid voor hun situatie

De uitkeringen blijven zo laag mogelijk

61
Q

Hoe ontstond het socialisme?

A

Als reactie op de slechte werkomstandigheden van de arbeiders.

62
Q

Hoe noemen we de hedendaagse socialisten?

A

Sociaal democraten: ze zijn niet tegen de vrijemarkteconomie, maar willen wel dat de overheid actief de zwakkeren in de samenleving beschermt

63
Q

Wat is een verzorgingsstaat?

A

Daarin zijn sociale grondrechten wettelijk vastgelegd.

64
Q

Wat is her confessionalisme?

A

Politieke stroming gebaseerd op het geloof

65
Q

Wat is harmonie?

A

Dat organisaties, burgers en overheid moeten samenwerken, zoals goede afspraken tussen arbeiders en werknemers

66
Q

Wat is gespreide verantwoordelijkheid?

A

Dat mensen verantwoordelijk zijn voor elkaars welzijn

67
Q

Wat is naastenliefde?

A

Dat we moeten zorgen voor de kwetsbaren in de samenleving

68
Q

Rentmeesterschap?

A

Dat mensen goed moeten zorgen voor de aarde

69
Q

Waaruit bestaat een politieke partij?

A

Uit een groep mensen met dezelfde ideeën over de manier waarop onze samenleving het beste bestuurd kan worden

70
Q

Actiegroepen?

A

Houden zich bezig met een bepaalde doelstelling en voeren actie als ze dat nodig vinden.

71
Q

Hoe probeert een politieke partij doelen te bereiken?

A

Via parlement ipv actie te voeren

72
Q

Wat doen belangenorganisaties?

A

Zij behartigen de belangen van een bepaalde groep mensen. Politieke partijen lijken soms op belangenorganisaties

73
Q

Noem 5 soorten politieke partijen

A

Partijen op basis ban een ideologie

One-issuepartijen

Protestpartijen

Populistische partijen

Niet-democratische partijen

74
Q

Belangrijke taken politieke partijen in onze democratie

A

Intergratiefunctie

Informatiefunctie

Participatiefunctie

Selectiefunctie

75
Q

Wat zijn programmapunten?

A

Punten uit her partijprogramma dat mensen verbindt, waardoor de partij lange tijd kan bestaan

76
Q

Verschil actief en passief kiesrecht

A

Actief: vanaf 18 jaar stemmen
Passief: vanaf 18 jaar verkiesbaar stellen

77
Q

2 redenen wanneer buitenlanders mogen stemmen in nl

A

Als ze langer dan vijf jaar in Nederland wonen, kiesrecht, actief en passief

Als ze in de Nederlandse openbare dienst werken

78
Q

Wat moet je doen als je zelf een partij wilt oprichten?

A

Je partij registreren bij de Kiesraad, steunbetuigingen inleveren en een borsom van 11.250 euro betalen

79
Q

wanneer kan de rechter iemands kiesrecht ontnemen?

A

Als diegene last heeft van bijvoorbeeld een geestelijke stoornis

80
Q

Wat is de lijstrekker?

A

De bekendste kandidaat van elke partij, die staat op nummer 1 vd kandidatenlijst

81
Q

Wat staat er in een verkiezingsprogramma?

A

De standpunten van de partij

82
Q

Redenen om op een partij te stemmen

A

De standpunten vd partij komen overeen met jouw ideeën

De partij let op jouw belangen

Je stemt strategisch

Aantrekkingskracht vd lijsttrekker

83
Q

Wat is het stelsel van evenredige vertegenwoordiging?

A

Volgens dit stelsel worden verkiezingen gehouden. Elke partij krijgt het aantal zetels dat in verhouding is met het totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen

Kiesdeler, partij wint 10% stemmen - krijgt 10% vd 150 zetels

84
Q

Wat zijn voorkeurstemmen?

A

Als er veel word gestemd op iemand die onderaan de lijst staat

85
Q

Wat zijn spindoctors?

A

Communicatiedeskundigen die de partij en de lijstrekker adviseren

86
Q

Zwevende kiezers?

A

Kiezers die niet bij elke verkiezing op dezelfde partij stemmen

87
Q

Tv- en internetdemocratie?

A

Speelt een grote rol bij verkiezingen - grote rol vd media

88
Q

Regering

A

Koning + ministers

89
Q

Kabinet

A

Ministers + staatssecretarissen

90
Q

Ministerraad

A

Ministers

91
Q

Kabinetsformatie

A

Doel om een kabinet te vormen van bekwame/deskundige ministers en staatsecretarissen die:

Samen globaal eens zijn over toekomstige beleid

Samen de steun hebben van de meerderheid vd Tweede Kamer

92
Q

Verloop kabinetsformatie in stappen

A
  1. Adviezen
  2. De informateur begint
  3. De formateur maakt het af
  4. Op het bordes
93
Q

Wat is coalitie?

A

Een samenwerkingsverband van twee of meer partijen

94
Q

Regeerakkoord

A

Daarin staan hoofdlijnen van het beleid van komende jaren

95
Q

Constitutionele monarchie

A

Staatsvorm waarin de taken en bevoegdheden vh staatshoofd wettelijk zijn vastgelegd

96
Q

Belangrijkste taken vd koning:

A

Handtekening plaatsen onder wetten

De troonrede voorlezen op prinsjesdag
3e dinsdag van September

Ministers en (in)formateurs benoemen

Regelmatig overleg voeten met de minister-president

97
Q

Belangrijkste taken ministers

A

Voorbereiding en uitvoering vh overheidsbeleid:

Opstellen wetsvoorstellen
Uitvoeren van aangenomen wetten
Jaarlijks opstellen vd rijksbegroting en deze aanbieden aan het parlement

98
Q

Miljoenennota

A

In de Tweede Kamer biedt op Prinsjesdag de minister van Financiën de Rijksbegroting aan in de vorm van een samenvatting

99
Q

Rijksbegroting

A

Hoeveel geld komt er binnen en hoeveel gaat eruit en waarnaar toe

100
Q

Ministeriële verantwoordelijkheid

A

Ministers zijn verantwoordelijk voor de regering, niet de koning

101
Q

Minister zonder portefeuille

A

Een partij word ondergebracht bij een andere partij, dan hebben ze geen eigen ministerie.

102
Q

Portefeuille

A

Partijen hebben een eigen ministerie

103
Q

Kabinetscrisis

A

Het kabinet valt.

Wanneer de ministers het onderling niet een zin over een of meer kwesties

Wanneer de meerderheid van de Tweede Kamer het kabinet niet meer steunt

104
Q

3 kenmerken parlement

A

1e + 2e kamer
Staren-Generaal
Volksvertegenwoordiging

= algemeen bestuur NL

105
Q

Politieke cultuur

A

De manier waarop de regering en het parlement met elkaar omgaan

106
Q

Poldermodel

A

Bereidheid tot overleg en het sluiten van compromissen

Kenmerken nl politieke cultuur

107
Q

Staten-Generaal

A

Eerste en Tweede Kamer samen

108
Q

Tweede Kamer

A

Word direct gekozen door de Nederlandse kiezers

Behandeld elk wetsvoorstel als eerst en mag het afwijzen of veranderen

109
Q

Eerste kamer

A

Word indirect gekozen door leden vd Provinciale Staten, ‘getrapte’ verkiezingen

Senaat

Mag een voorstel niet veranderen, maar alleen in zijn geheel goed- of afkeuren. Senaat eigenlijk extra controle

110
Q

Fractie

A

De groep vertegenwoordigers van een politieke partij in een gekozen orgaan - kamerleden horen hier tot en worden namens bepaalde partij gekozen

111
Q

3 machten

A

Wetgevende macht: parlement en ministers
Uitvoerende macht: ministers
Rechterlijke macht: regering

112
Q

Parlement taken

A

Wetgeving:
Stemrecht, budgetrecht, initiatief, amendement
Controleren ministers

113
Q

1e 2e kamer rechten

A

Stemrecht bij wetsontwerpen

Het budgetrecht om de rijksbegroting wel of niet goed te keuren

114
Q

2e kamer rechten die 1e kamer niet heeft

A

Recht van initiatief: recht om een wetsontwerp voor te leggen

Recht van amendement: recht om wijzigingen in een wetsvoorstel aan te brengen

115
Q

Rechten 1e,2e kamer om informatie te krijgen om te controleren of ministers hun werk goed doen

A

Schriftelijke vragen stellen
Recht van interpellatie: minister ter verantwoording roepen tijdens spoeddebat, alleen met steun van minimaal 30 kamerleden
Recht op een parlementaire enquete, om te onderzoeken
Recht motie indienen: verzoek aan minister om iets wel/niet te doen.

116
Q

2 speciale moties

A

Afkeuring: beleid minister word afgekeurd

Wantrouwen: vertrouwen in de minister zelf opgezegd

117
Q

Gedecentraliseerde eenheidsstaat

A

De rijksoverheid stelt de grote lijnen vh beleid vast, maar de details worden aan de lagere overheden overgelaten, zodat de lagere overheden:

Beter op de hoogte zijn vd situatie en dus ook beter kunnen beoordelen wat nodig is
Dichter bij de burgers staan en de burgers het bestuur dus ook makkelijker kunnen aanspreken

118
Q

Provincie belangrijke taken

A

Ruimtelijke ordening en milieu.

Provincie zet structuurvisie op waarin precies staat aangegeven welke activiteiten in een gebied passen

119
Q

Bestuur provincie

A

Om de 4 jaar verkiezingen
Verkozen vertegenwoordigers vormen de Provinciale Staten -> volksvertegenwoordiging
Aantal leden afhankelijk aantal inwoners

120
Q

Commissaris vd Koning

A

Voorzitter van de Gedeputeerde Staten en dd Provinciale Staten.

Word benoemd door de minister van Binnenlandse Zaken

121
Q

Gedeputeerde Staten

A

Dagelijks bestuur

122
Q

Bestemmingsplan

A

Daarin staan de gedetailleerde streekplannen die door de provincie zijn opgesteld

123
Q

Doelen decentralisatie

A

Gemeente levert beter maatwerk aan burgers

Gemeenten hebben financieel belang bij decentralisatie

124
Q

Gemeenteraad

A

Neemt de belangrijkste beslissingen in een gemeente

125
Q

Gemeente

A
Aantal leden afhankelijk aantal inwoners
Burgemeester voor 6 jaar benoemd
Gemeentebestuur:volksvertegenwoordiging
College v. Burgemeester&wethouders: dagelijks bestuur 
- bestemmingsplan
- ordelijk verloop vh dagelijks leven
126
Q

Hoe vindt socialisatie plaats?

A

Imitatie: jonge kinderen - ouder neemt af en krijgt info grotere rol in het socialisatieproces
Informatie: leer je rekenen, krijgt info via bv vrienden of tv.
Sociale controle: niet alle socialisatie gaat vanzelf, soms is dwang van buitenaf nodig

127
Q

Informele sociale controle

A

Bij beleefdheidsvormen en andere ongeschreven regels

128
Q

Sancties

A

In deze vorm vind sociale controle vaak plaats, waarmee anderen ervoor zorgen dat anderen zich gedragen naar de geldende formele en informele normen

129
Q

4 vormen van sancties

A

Formele positieve sancties, diploma of promotie

Formele negatieve sancties, strafwerk of boete

Informele positieve sancties, compliment fooi of applaus

Informele negatieve sancties, kind dat naar zijn kamer wordt gestuurd

130
Q

Internalisatie

A

Doel v socialisatie is bereikt wanneer Internalisatie vd cultuur plaatsvindt: mensen maken zich bepaalde aspecten van hun cultuurgroep zo eigen, dat zij zich automatisch gaan gedragen zoals de groep dat van hen verwacht

131
Q

Sociale identiteit

A

Bij identificatie met een groep

132
Q

Persoonlijke identiteit

A

Aangeboren eigenschappen, zoals verlegenheid.

133
Q

Indicidualistisch

A

Nederlandse dominante cultuur is individualistisch: want in nl word veel nadruk gelegd op individuele ontplooiing en persoonlijke ontwikkeling

134
Q

Spanning tussen veel cultuurgroepen in ons land laten we zien aan de hand van deze voorbeelden

A

Religieuze vrijheid
De positie van de vrouw
Huwelijk en seks
Vrijheid van meningsuiting