Politiek Flashcards

1
Q

Wat is het belangrijkste verschil tussen een democratie en een dictatuur

A

het belangrijkste verschil is het zeggenschap van de volk. Bij een democratie word de leider verkozen en bij een dictatuur niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kenmerken democratie

A
  • eerlijke rechtspraak
  • luisteren naar minderheden
  • inperking macht, leger en politie
  • Grondrechten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kenmerken dictatuur

A
  • censuur (propaganda)
  • Geen vrije of geheime verkiezingen
  • geen onafhankelijke rechtspraak
  • grote rol leger en politie
  • geen klassieke grondrechten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

directe democratie

A

kiezer stemt direct op wetsvoorstellen (goed of fout keuren)

voordeel: iedereen kan stemmen op de wetten die hij of zij wilt.

nadeel: je moet heel vaak stemmen en het word ingewikkeld met wie de wetten voorstelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

indirecte democratie

A

kiezer stemt op de v.v. en die stemmen op de wetsvoorstellen

voordeel: De mensen worden vertegenwoordigd dus de burgers zelf hoeven minder vaak te stemmen

nadeel: De wetten die hun heel graag willen gebeuren misschien niet. Ze kunnen er in ieder geval niet zelf op stemmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is een ideologie

A

een samenhangend beeld van hoe mensen in elkaar zitten en dus ook hoe het land bestuurd moet worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

progressief

A

partijen en personen die geloven dat mensen zelf de ruimte moeten hebben om hun eigen morele keuzes te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

conservatief

A

partijen en personen die geloven dat de overheid morele keuzes voor mensen moeten maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

links

A

partijen en personen die denken dat mensen gelijkheid moeten hebben in hun geld, dus dezelfde uitkering etc. en ook dat de overheid het gelijker moeten maken voor iedereen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

rechts

A

partijen en personen die denken dat het geld van mensen hun eigen verantwoordelijkheid is en dat de overheid hun niet perse meer geld moet geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

christelijke partijen

A

zijn vaak conservatief en dan of links of rechts gebaseerd op andere standpunten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ideologische partijen

A

presenteren mogelijke beleid gebaseerd op een samenhangend visie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

populistische partijen

A

doen wat de bevolking wilt/per onderwerp ‘de willen’ van de bevolking vertegenwoordigen

hebben vaak een charismatische leider, vaak gevoel van verlies laten zien –> wij zij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

protest partijen

A

opgericht uit ontevredenheid van huidige politiek –> vaak negatieve standpunten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

one-issue partijen

A

gericht op een specifiek doelgroep/1 deel van de overheidsbeleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kenmerken goede kabinetsformatie

A
  • steun van de volksvertegenwoordiging (76+)
  • goede samenwerking
  • draagvlak bij de bevolking
17
Q

kabinetsformatie(hoe) 4 stappen

A
  1. Verkenning:
    alle leiders duiden uitslag en geven hun voorkeur voor een coalitie –> dit gebeurt met de verkenner (benoemd door de tweede kamer)
  2. informatie:
    informateur wordt aangewezen –> voert gesprekken in opdracht van de 2e kamer met de mogelijke coalitie
    gelukt? –> tekenen coalitie akkoord/regeringsakkoord
  3. formatie:
    formateur –> vaak leider van de grootste fractie uit de coalitie –> verdeeld de ministersposten en kiest bewindvoerders

minister van… = eigen ministerie
minister voor … = geen eigen

  1. beëdiging
18
Q

taken regering/kabinet (DB)

A
  • wetsvoorstellen doen
  • beleid uitvoeren
19
Q

taken parlement (v.v.)

A
  • controleren van de regering
  • wetten goedkeuren of afkeuren
20
Q

verschil oppositiepartijen en coalitiepartijen

A

oppositiepartijen zitten niet in het kabinet en coalitiepartijen zitten wel in het kabinet.

21
Q

Wet vormen 4 stappen

A
  1. Wetsvoorstel
    De DB doet een wetsvoorstel aan het V.V.
  2. Goed- of afkeuren
    V.V. keurt de wetsvoorstel goed of af
  3. Beleid uitvoeren
    DB gaat hun beleid uitvoeren als de wetsvoorstel is goed gekeurd
  4. Controleren van beleid
    De V.V. gaat de DB’s beleid controleren zodat het allemaal volgens de regels gaat.
22
Q

evenredige vertegenwoordiging

A
  1. er word gestemd in het stemkantoor
  2. de stemmen worden geteld
  3. de zetels worden verdeeld op basis van de kiesdeler (hoeveelheid stemmen: 150)
  4. de stoelen worden verdeeld
    vb: als cda 29 zetels/stoelen heeft dan komen de eerste 29 mensen op de lijst in de kamer.

uitzondering: Voorkeursstem –> 1/3 van een kiesdeler –> als een iemand uit de lijst in zijn eentje een derde van de kiesdeler heeft dan mag hij/zij ook een stoel

uitzondering: als iemand ziek word dan gaat de stoel naar de eerst volgend op de lijst ongeacht ruzie ofz.

23
Q

districtenstelsel

A

je kan vaak maar op 2 verschillende partijen stemmen. Zoals in Amerika de democraten en de republikeinen

24
Q

monisme

A

Een politiek systeem waarbij de DB en de VV een eenheid vormen.

DB wordt centrum van de macht
Wetgevende taak VV word makkelijk
Controlerende taak VV word moeilijk

25
Q

dualisme

A

De VV en de DB worden gescheiden

Macht ligt bij de VV
Controlerende taak VV effectief
Wetgevende taak VV niet efficiënt

26
Q

representatie

A

de mate waarin groepen, belangen en standpunten vertegenwoordigd worden in de politiek.

27
Q

representativiteit

A

de mate waarin de wensen van de bevolking aansluit bij de wetten die gemaakt worden.

28
Q

legitimiteit

A

De perceptie van rechtmatigheid
- mag deze persoon deze beslissing nemen (wie)
- mag deze beslissing genomen worden (wat)
- mag deze beslissing op deze manier genomen worden (hoe)