Politics 2 Flashcards
1
Q
member[s]
A
het lid / de leden
2
Q
election
A
de verkiezing
3
Q
[political] party
A
de partij
4
Q
voter[s]
A
de kiezer[s]
5
Q
to vote for
A
stemmen op
6
Q
voted
A
gestemd
7
Q
voting
A
het stemmen
8
Q
to demand / demanded / has demanded
A
eisen / eiste / hebben geeist
9
Q
candidate
A
de kandidaat
10
Q
rule
A
de regel
11
Q
exception [to]
A
de uitzondering [op]
12
Q
campaign
A
de campagne
13
Q
enemy
A
de vijand
14
Q
debt, fault
A
de schuld
15
Q
decision
A
het besluit