ne Flashcards

1
Q

zet geen komma voor en en of

A

zinnen correct begrenzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bovendien

A

opsomming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

zet achter een zin een punt het maakt niet uit of de zin een of meer mededelingen

A

zinnen correct begrenzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zet een komma tussen twee persoonsvormen

A

zinnen correct begrenzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

om te beginnen

A

opsomming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

en

A

opsomming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vervolgens

A

tijdsverloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

nu

A

tijdsverloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ook

A

opsomming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

achter een vraagzin een vraagteken

A

zinnen correct begrenzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

daarna

A

tijdsverloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

naast

A

opsomming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

zet voor een voegwoord een komma

A

zinnen correct begrenzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

tenslotte

A

opsomming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

door

A

oorzaak gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verder

A

opsomming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

omdat

A

rede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

eerst

A

tijdsverloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

nadat

A

tijdsverloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

later

A

tijdsverloop

21
Q

daardoor

A

oorzaak gevolg

22
Q

namelijk

A

rede

23
Q

toch

A

tegenstelling

24
Q

want

A

rede

25
Q

doordat

A

oorzaak gevolg

26
Q

bijvoorbeeld

A

voorbeeld

27
Q

echter

A

tegenstelling

28
Q

maar

A

tegenstelling

29
Q

immers

A

rede

30
Q

dus

A

conclusie samenvatting

31
Q

zo

A

voorbeeld

32
Q

zoals

A

voorbeeld

33
Q

als

A

voorwaarde

34
Q

als … dan

A

voorwaarde

35
Q

wanneer

A

voorwaarde

36
Q

tenzij

A

voorwaarde

37
Q

daarom

A

conclusie samenvatting

38
Q

kortom

A

conclusie samenvatting

39
Q

al met al

A

conclusie samenvatting

40
Q

verwijzen kort enkelvoud mannelijk

A

deze die

41
Q

verwijzen kort enkelvoud vrouwelijk

A

deze die

42
Q

verwijzen kort enkelvoud onzijdig

A

dit dat

43
Q

verwijzen kort meervoud

A

deze die

44
Q

verwijzen enkelvoud bz vnw ps vnw mannelijk

A

hij hem zijn

45
Q

verwijzen enkelvoud bz vnw ps vnw vrouwelijk

A

zij ze haar

46
Q

verwijzen enkelvoud bz vnw ps vnw onzijdig

A

het zijn

47
Q

meervoud mensen

A

zij ze hen hun

48
Q

meervoud dieren dingen

A

ze hun