Motorisch leren Flashcards

1
Q

Wat is naast ‘bewegen’ belangrijk bij de motorische ontwikkeling?

A

Visuele en auditieve systemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het vrijheidsgradenprobleem?

A

Er werd eerst gedacht dat al onze bewegingen een reflex waren. Dit bleek niet zo te zijn, want geen enkele beweging is precies hetzelfde. Dit zegt dus dat er variatie zit in het soort beweging, wat in stand komt door de dynamische omgeving en dynamiek van ons eigen bewegingssysteem.

Het vrijheidsgradenprobleem (bedacht door Bernstein) stelt dat er zo veel verschillende spieren, neuronen en andere onafhankelijke variabelen (vrijheidsgraden) in ons lichaam zijn, die allemaal tegelijkertijd gecontroleerd kunnen/moeten worden, wat dus bijna onmogelijk lijkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de ‘oplossing’ van het vrijheidsgradenprobleem?

A

Coördinatie: het beheersbaar maken van redundante vrijheidsgraden van het bewegingssysteem, d.w.z., het omzetten in een controleerbaar systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de drie stadia die door Bernstein zijn bedacht voor het leren omgaan met vrijheidsgraden?

A
  1. Reduceren vrijheidsgraden (freezing) → omvormen tot rigide, controleerbaar systeem (coördinatieve structuur) door maximale inperken vrijheidsgraden
  2. Incorporeren vrijheidsgraden (freeing) → flexibeler maken, maar controleerbaar houden, door geleidelijk toevoegen vrijheidsgraden.
  3. Uitbuiten externe krachten (exploitatie) → optimaliseren van actieve spierkrachten o.a. door gebruik van externe passieve reactiekrachten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk van de drie stadia van Bernstein past bij het leren zwemmen of fietsen?

A

Het extern reduceren van vrijheidsgraden, bij fietsen moet je bijvoorbeeld gebruik maken van de trappers, sturen en balans houden. Dit allemaal tegelijkertijd controleren is niet realistisch. Een oplossing is dan om zijwieltjes te gebruiken, zodat het kind nog niet hoeft te balanceren. Hetzelfde geldt voor leren zwemmen, waarbij de beweging kan gereduceerd worden door gebruik te maken van een plankje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een andere manier om tijdens het leren fietsen de beweging te reduceren?

A

Door een loopfiets te gebruiken om het fietsen te leren, daar zitten geen trappers aan dus trappen hoeft niet. Er is sprake van reductie van de beweging, doordat het kind wel moet leren zijn balans te houden. Hieruit is ook gebleken dat kinderen die leren fietsen met een loopfiets, een half jaar sneller leren fietsen dan kinderen die gebruik maken van zijwieltjes op hun fiets.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat kan geconcludeerd worden uit het feit dat kinderen die leren fietsen met een loopfiets sneller leren fietsen dan kinderen die leren fietsen met een fiets met zijwieltjes?

A

Dat houdingscontrole cruciaal is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen nativisme en empirisme met betrekking tot de ontwikkeling van motoriek?

A
  • Nativisme → de motoriek waarmee een kind wordt geboren (vanuit fylogenetische vaardigheden)
  • Empirisme → motoriek die ontstaat uit ervaring (vanuit ontogenetische vaardigheden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de corticale inhibitiehypothese?

A

Het stapreflex (een fylogenetische vaardigheid) verdwijnt bij kinderen na zo’n 2 maanden. Het idee hierbij is dat dit komt doordat de hogere hersencentra volgroeider en rijper worden en de lagere systemen vanuit de hersenstam die het stapreflex reguleren hierbij overbodig zijn. De cortex (en andere hogere hersencentra) remt dus de lagere hersencentra af en hierdoor verdwijnen de reflexen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom verdwijnt het stapreflex eigenlijk niet (in ieder geval niet alleen via de corticale inhibitiehypothese)?

A

Het stapreflex treedt gewoon na 2 maanden nog op en daarbij is het niet logisch dat hersencentra de ene keer aangeschakeld worden en de andere keer uitgeschakeld moeten worden. Daarbij worden kinderen ook molliger rond maanden, waardoor de spierkracht afneemt. Dit zegt dus dat de motorische ontwikkeling van heel veel meer afhankelijk is dan alleen het ontwikkelen van hogere hersencentra.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een noodzakelijke prikkel voor de motorische ontwikkeling?

A

Ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat was de conclusie van een studie die keek naar twee cohorten (één geboortecohort uit 1974 en één geboortecohort uit 2008) en hun relatie tot hun motorische ontwikkeling?

A

De steekproeven waren vergelijkbaar met elkaar, alleen werd er wel een toename gezien in slechte bewegers en een lichte toename in het aantal personen met developmental coordination disorder (DCD).

(Een van de oorzaken hiervan is de digitale media, waardoor kinderen tegenwoordig minder bewegen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat voor factor beïnvloed nog meer de motorische ontwikkeling?

A

Sociale-culture achtergrond (SES). Kinderen die vanuit een lage SES komen, zijn vaak slechtere bewegers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is expliciet leren?

A

Eerst opdoen van declaratieve of expliciete kennis over hoe je moet bewegen → bijv. docent legt uit hoe een bepaalde beweging uitgevoerd moet worde op basis van ideaalmodel (prescriptief) en op basis hiervan moet je de oefening zo goed mogelijk nabootsen.

Hierin staat kennis dus centraal, waarbij eerst kennis opgedaan wordt om hiervanuit vervolgens bewust een beweging uit te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is impliciet leren?

A

Hierbij wordt er geen kennis gedeeld voorgaande het uitvoeren van de beweging. Bijvoorbeeld de docent die het aantal vrijheidsgraden reduceert, waarbij de kinderen gaan zoeken naar hun eigen oplossing. Er wordt dus niet expliciet nagedacht over de uitvoering van de beweging, maar de beweging wordt zo veel als mogelijk onbewust/impliciet uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Worden expliciet en impliciet leren op dezelfde manier uitgevoerd in de hersenen?

A

Nee, dit zijn twee onafhankelijke processen.

  • Bij expliciet leren worden zowel verbale als motorische centra synchroon geactiveerd.
  • Bij impliciet leren is dit niet het geval.
17
Q

Wat is iets om over na te denken als het aankomt op expliciet en impliciet leren?

A
  • Bij expliciet leren gaan mensen nadenken over de juiste beweging. Hierbij komt stress kijken en is de neiging groter om te falen.
  • Bij impliciet leren heb je niet de kennis beschikbaar over hoe je het moet doen, er is daarbij minder materiaal beschikbaar om na te denken en het te gebruiken om de beweging opnieuw te doen (geen duidelijke feedback). Er wordt dus zo minder stress opgebouwd.

Je moet dus zorgen dat je niet te veel gaat nadenken over een beweging.

18
Q

Wat past beter bij deze kinderen: impliciet of expliciet leren?

  • Onhandige kinderen
  • Kinderen met goed verbaal werkgeheugen
  • Kinderen met een goed visueel-ruimtelijk werkgeheugen
A
  • Onhandige kinderen → impliciet
  • Kinderen met goed verbaal werkgeheugen → expliciet
  • Kinderen met een goed visueel-ruimtelijk werkgeheugen → impliciet
19
Q

Wat zijn vormen van impliciet leren?

A
  • Dubbeltaak → bijv. bij tennis als taak om sommetjes te maken
  • Analogieën → instructie geven waarbij je een beeld oproept. Bijv. een zwanenhals maken i.p.v. de pols en elleboog houding expliciet benoemen.
  • Foutloos leren → situatie zo inrichten dat je de taken in het begin heel makkelijk maakt (kans op fouten gering). Daarna taak langzaam uitpakken, waarbij het idee is dat het kind zo min mogelijk fouten kan maken, maar waarbij de ervaring wel wordt verbeterd.
  • Aandacht richten op uitkomst van de beweging → aandacht richten op het effect van de beweging. Bijv. de bal komt ergens terecht en op basis hiervan de beweging aanpassen (externe feedback).
19
Q

Wat zijn vormen van impliciet leren?

A
  • Dubbeltaak → bijv. bij tennis als taak om sommetjes te maken
  • Analogieën → instructie geven waarbij je een beeld oproept. Bijv. een zwanenhals maken i.p.v. de pols en elleboog houding expliciet benoemen.
  • Foutloos leren → situatie zo inrichten dat je de taken in het begin heel makkelijk maakt (kans op fouten gering). Daarna taak langzaam uitpakken, waarbij het idee is dat het kind zo min mogelijk fouten kan maken, maar waarbij de ervaring wel wordt verbeterd.
  • Aandacht richten op uitkomst van de beweging → aandacht richten op het effect van de beweging. Bijv. de bal komt ergens terecht en op basis hiervan de beweging aanpassen (externe feedback).
19
Q

Wat zijn vormen van impliciet leren?

A
  • Dubbeltaak → bijv. bij tennis als taak om sommetjes te maken
  • Analogieën → instructie geven waarbij je een beeld oproept. Bijv. een zwanenhals maken i.p.v. de pols en elleboog houding expliciet benoemen.
  • Foutloos leren → situatie zo inrichten dat je de taken in het begin heel makkelijk maakt (kans op fouten gering). Daarna taak langzaam uitpakken, waarbij het idee is dat het kind zo min mogelijk fouten kan maken, maar waarbij de ervaring wel wordt verbeterd.
  • Aandacht richten op uitkomst van de beweging → aandacht richten op het effect van de beweging. Bijv. de bal komt ergens terecht en op basis hiervan de beweging aanpassen (externe feedback).
20
Q

Wat is de wet van Bernstein: ‘repetition without repitition’?

A

Dat een herhaling van een beweging nooit op precies dezelfde manier verloopt, er zit dus altijd variatie in.

21
Q

Wat is het verband tussen variatie en de motorische ontwikkeling?

A

Het vergroten van variatie tijdens het oefenen, faciliteert het leren (probleem oplossen i.p.v. het willen volgen van een patroon).

22
Q

Geen zin om een vraag over te bedenken. Maar de laatste dia gaat over hoeveel variatie speeltuinen aanbieden. Een asymmetrische speeltuin promoot hierbij variatie, wat dus beter is voor de motorische ontwikkeling.

A

:)