Moleculaire Markers Flashcards

1
Q

Drempelwaarde waarbij alles eronder ruis is

A

Analytische drempelwaarde (50RFU)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Drempelwaarde waarbij alles er boven homozygoot is

A

Stochastische drempelwaarde (250RFU)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Limiet voor CCD-camera genetic analyser

A

5000RFU

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Stutter threshold

A

15%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Speciale software om gemengde STR-profiel te interpreteren

A

LRmix studio en STRmix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gebieden Y-chromosoom

A

Pseudo autosomaal regio 1 en 2 (PAR 1 en 2) en niet recombinerend deel (NRY)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Nadelen Y-STR

A
  • Duplicatie en mutaties maken analyse lastiger
  • mannelijke familieleden lastig te onderscheiden
  • kleine database
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Y-STR die onderscheid kan maken tussen vaders en zonen

A

Rapidly mutating Y-STR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarde Y-STR

A
  • uitsluiten van verdachte
  • identificeren van een dader
  • geografische voorspellingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rapidly mutating (RM) Y-STR kunnen

A
  • onderscheid tussen niet-verwante mannen verbeteren
  • scheiden van verwante mannen mogelijk maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welk gedeelte niet coderend DNA mitochondriën

A

Control loop (D-loop)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke mutatie soort mtDNA

A

Substituties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom ontstaan mutaties in mtDNA

A

Blootstelling aan grote hoeveelheid vrije mutageen zuurstof radicalen, die vrijkomen bij oxidatieve fosforylering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoeveel varieert mtDNA tussen niet verwante personen

A

1-2,3 %

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke regio’s bevatten de hoogste variatie binnen mtDNA en bevinden zich in D-loop

A

Hypervariabele sequentie regio’s I en II (HV-1 en HV-2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Heteroplasmie

A

Voorkomen van twee of meer verschillende soorten/sequenties mtDNA in een persoon

17
Q

Soort RNA die betrokken is bij het kopiëren van het DNA

A

Messenger RNA

18
Q

Soort RNA wat aminozuren naar het ribosoom brengt

A

Transfer RNA

19
Q

Soort RNA wat een sub-unit vormt van het ribosoom

A

Ribosomaal RNA

20
Q

Soort RNA wat de genexpressie reguleert na transcriptie (silencing van mRNA)

A

Micro RNA

21
Q

Hoe reguleer Micro RNA de genexpressie

A
  • blokkeert aangezien het bindt aan een complementair stuk mRNA en het dubbelstrengs maakt
  • degraderen van het mRNA
22
Q

Waarom mRNA gewoonlijk geen FO-indicator

A
  • vrij instabiel
  • wordt snel afgebroken na overlijden (autolyse en microbiële compositie)
23
Q

Toepassing mRNA binnen FO

A
  • celspecifiek
  • onderscheid tussen geslacht
  • herkomst lichaamsvloeistoffen
  • indicatie bloeddatering
24
Q

Welke markers voor indicatie bloeddatering middels mRNA

A

11 mRNA. Combinatie PER3, MKNK2 en HSPA1B met melatonine en cortisol

25
Q

Toepassing rRNA binnen FO

A

Mate degradatie kan worden gebruikt voor indicatie post mortem interval

26
Q

Waar wordt naar gekeken bij rRNA voor PMI

A

28s rRNA sub-unit —> twee domeinen
Domein 8 en 5’ eind

27
Q

Welke knipplaats op welk domein van 28s rRNA wordt geactiveerd wanneer celdood intreed

A

Domein 8

28
Q

Toepassing miRNA binnen FO

A
  • cel specifiek
  • onderscheid tussen geslacht
  • identificatie van orgaanweefsel
29
Q

Waar binden miRNA

A

3 UTR van het doelwit mRNA

30
Q

Waarom miRNA als potentie FO-indicator

A
  • zeer klein
  • minder gevoelig voor degradatie
  • weefselspecifiek
31
Q

Tussen welke orgaanweefsels kan miRNA onderscheid maken

A

Hart, spier, nier, lever, huid, long, hersenen

32
Q

Ander woord huishoudgenen

A

Constitutieve genen

33
Q

Genen die continu dezelfde mate van mRNA-expressie hebben

A

Huishoudgenen

34
Q

Soorten huishoudgenen

A

ACTB en GAPDH

35
Q

Stappen creëren multiplex voor mRNA-profilering

A
  1. Weefsel specifieke genen selecteren
  2. Constitutieve genen selecteren
  3. Primers designen
  4. Korte fragmenten combineren met fluorchromen
36
Q

Wat geeft mRNA-profilering/ RNA- celtypering aan

A

Uit welk type cel een DNA-spoor afkomstig is