KOM Hoorcollege 4 Correlationeel Flashcards

1
Q

Correlationeel onderzoek

A

Het kijken naar relaties tussen eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe kan je correlationeel onderzoek herkennen?

A

C= Constructs, kenmerken die de onderzoeker van de mensen wil weten en meten en waartussen er een verband verwacht wordt.
A= Association, verband/relatie
P= Population
S= Setting, specifieke plek/locatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is Constructs?

A

kenmerken die de onderzoeker van de mensen wil weten en meten en waartussen er een verband verwacht wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is Association

A

Verband/relatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Causaliteit

A

Een direct verband tussen een oorzaak en gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De 3 voorwaarden van causaliteit

A
  1. Covariance/covariantie
  2. Temporal precedence/ volgorde in tijd
  3. Internal validity/ interne validiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is covariance?

A

Er moet een relatie zijn tussen de oorzaak en het gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is temporal precedence?

A

De oorzaak moet in de tijd voorafgaan aan het gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is internal validity?

A

Alternatieve verklaringen voor de gevonden relatie moeten zijn uitgesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke twee stappen voor het meten van theoretische begrippen?

A
  1. Conceptuele definitie
  2. Operationele definitie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is conceptuele definitie?

A

Wat bedoelt de onderzoeker precies met het begrip?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is operationele definitie?

A

Hoe gaat de onderzoeker dit begrip meten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Variabele

A

Een numerieke waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Schaalscore

A

Wanneer de verschillende antwoorden worden samengevoegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Categorische variabelen

A

Vertegenwoordigen verschillende soorten categorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kwantitatieve variabelen

A

De waarden zijn nu getallen die een hoeveelheid aangeven

17
Q

Inferentie

A

Resultaten van onderzoek kunnen generaliseren naar een grote groep mensen

18
Q

Externe validiteit

A

de mate waarin je je resultaten kunt generaliseren naar andere omstandigheden of groepen

19
Q

Aselecte steekproef

A

Mensen worden geselecteerd op basis van toeval/kans

20
Q

Selecte steekproef

A

Niet iedereen heeft kans om deel te nemen aan de steekproef

21
Q

Enkelvoudige aselecte steekproef/ Simple random sample

A

Willekeurig gekozen subset van een populatie. Ieder lid van de populatie heeft een gelijke kans om geselecteerd te worden

22
Q

Dekkingsfouten

A

Wanneer niet alle leden van de doelgroep een kans hebben om geselecteerd te worden voor deelname aan een onderzoek

23
Q

Non-response

A

Het niet meedoen of niet beantwoorden van vragen

24
Q

Gestratificeerde steekproef

A

De populatie wordt onderverdeeld in deelpopulaties. Per stratum wordt een enkelvoudig aselecte steekproef getrokken

25
Cluster steekproef
Wanneer de populatie wordt opgedeeld in clusters of groepen op basis van de geografische locatie en vervolgens willekeurig een aantal van deze clusters worden geselecteerd
26
Getrapte steekproef
Trek je een steekproef uit een populatie, waarna je nog één of meerdere steekproeven trekt (met steeds kleinere eenheden in iedere fase)
27
Nominaal meetniveau
Vertegenwoordigt de waarden namen/worden/categorieen
28
Ordinaal meetniveau
Of een kwalitatieve of een kwantitatieve classificatie met een logische ordening
29
Interval meetniveau
De verschillen tussen waarden zijn meetbaar en relevant maar bereikt nooit het 0- punt
30
Ratio meetniveau
De verschillen tussen waarden zijn meetbaar en relevant en kunnen een nulpunt hebben waarbij een waarde van 0 de afwezigheid van de gemeten variabel betekent