Kledingstukken Flashcards

0
Q

l’écharpe

A

de sjaal - de sjaals

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

le chapeau

A

de hoed - de hoeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

la blouse

A

de bloes - de bloezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

la cravate

A

de das - de dassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

la chemise

A

het hemd - de hemden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

le cardigan

A

het vest - de vesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

le pull

A

de trui - de truien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

la veste

A

de jas - de jassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

la petite veste

A

het jasje - de jasjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

le costume

A

het pak - de pakken

het kostuum - de kostuums

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

la robe

A

het kleed - de kleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

la jupe

A

de jurk - de jurken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

le pantalon

A

de broek - de broeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

le soutien-gorge

A

de beha - de beha’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

la culotte / le slip

A

de onderbroek - de onderbroeken

de slip - de slips

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

la petite culotte

A

het broekje - de broekjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

la chaussette

A

de sok - de sokken

17
Q

le bas

A

de kous - de kousen

18
Q

la chaussure

A

de schoen - de schoenen

19
Q

la botte

A

de laars - de laarzen

20
Q

la semelle

A

de zool - de zolen

21
Q

le talon

A

de hak - de hakken

22
Q

le sac à main

A

de handtas - de handtassen

23
Q

le manteau

A

de mantel - de mantels

24
Q

l’imperméable

A

de regenmantel - de regenmantels

25
Q

le mouchoir

A

de zakdoek - de zakdoeken

26
Q

le slip de bain

A

de zwembroek - de zwembroeken

27
Q

le maillot

A

het badpak - de badpakken

28
Q

le peignoir

A

de peignoir - de peignoirs
de ochtendjas - de ochtendjassen
de kamerjas - de kamerjassen

29
Q

la boucle d’oreille

A

de oorbel - de oorbellen

30
Q

le collier

A

de halsband - de halsbanden

de halssnoer - de halssnoeren

31
Q

la chaînette

A

de halsketen - de halsketens / halsketenen

32
Q

la bague

A

de ring - de ringen

33
Q

la broche

A

de broche - de broches

de sierspeld - de sierspelden

34
Q

l’épingle

A

de speld - de spelden

35
Q

la pantoufle

A

de pantoffel - de pantoffels

de slof - de sloffen

36
Q

la bretelle

A

de bretel - de bretels / bretellen

37
Q

la ceinture

A

de gordel - de gordels

de riem - de riemen

38
Q

le gant

A

de handschoen - de handschoenen

39
Q

la liquette / le Marcel

A

het onderhemd - de onderhemden

40
Q

le nœud papillon

A

het vlinderdasje

41
Q

la manchette

A

de manchet - de manchetten