IPO 1 B Flashcards

1
Q

Orthopedagogiek

A

een handelingswetenschap die met haar kennis het handelen van opvoeders en hulpverleners moet ondersteunen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Antisociaal/externaliserend gedrag

A

Een brede manier van gedragingen die in mindere of meerdere mate onwenselijk, storend, schadelijk, agressief of delinquent zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Context omgeving kind: microsysteem

A

Alle onmiddellijke omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Context omgeving kind: mesosysteem

A

Alle Microsystems samen en hun verbindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Context omgeving kind: exosysteem

A

Indirecte invloeden, bijv zorgstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Context omgeving kind: macrosysteem

A

Culturele invloeden, zoals politiek, economie, normen en waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Context omgeving kind: chronosysteem

A

Tijd, historische gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Thomas Hobbes

A

De mens is egoïstisch en een competitief wezen indien nog instinctmatig antisociaal gedrag gebruiken bij het nastreven van eigen belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

goodness of fit

A

afstemming tussen omgeving en individuele kindkenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

extraversie- introversie

A

sociaal contact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welwillendheid

A

empathie voor gevoelens en noden van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

conscientieusheid

A

impulscontrole en planmatigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

emotionele stabiliteit

A

zelfvertrouwen en stressbestendigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vindingrijkheid - openheid

A

interesse en bereidheid tot overwegen van nieuwe activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

doel passend onderwijs

A

elk kind moet het beste uit zichzelf kunnen halen en het onderwijs moet kansen bieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

samenwerkingsverband

A

regulieren scholen en speciaal onderwijs werken samen in een regio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ondersteuningsplan

A

overzicht van alle ondersteuning die een school aanbiedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

afgedwongen doorzettingsmacht

A

wie er de knopen doorhakt over de plaatsing van leerlingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

consensusmodel

A

overleggen over plaatsing van leerlingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

OntwikkelingsPerspectiefPlan

A

plan als een leerling meer nodig heeft dan basisondersteuning met onderwijsdoelen, verwachte uitstroomniveau en aangeboden leerstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

effectief onderwijs

A

algemene zorg en instructie door groepsleerkracht (goed klassenmanagement: duidelijke regels, verwachtingen, relatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

extra zorg in de groep

A

intensivering, verlengde instructie, extra oefentijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

extra zorg op schoolniveau door interne deskundigen

A

opzetten OPP’s, groepstraining, training sociale vaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

speciale zorg na extern onderzoek

A

orthopedagoog, jeugdzorg

25
Q

verwijzing naar speciaal onderwijs

A

plaatsen van leerling naar speciaal onderwijs

26
Q

thuiszitter

A

iemand die langer dan 3 maanden niet naar school gaat

27
Q

absoluut verzuim

A

leerlingen die NIET staan ingeschreven bij een school

28
Q

relatief verzuim

A

leerlingen die wel ingeschreven staan op een school, maar niet gaan

29
Q

ableism

A

voorkeur voor mensen zonder handicap, dat zij superieur zijn

30
Q

disablism

A

discriminatie tegen mensen met een handicap

31
Q

disability awareness

A

mensen voorlichten over handicaps en mensen de kennis geven die nodig is om een ​​baan of taak uit te voeren, waardoor goede praktijken van slechte worden gescheiden. Het volstaat niet langer alleen te weten dat discriminatie op grond van handicap onwettig is

32
Q

benaderingsmodellen

A

medisch model, sociaal model en neuro-diversiteit

33
Q

medisch model

A

focus op individuele problemen, met individuele aanpassingen (extra tijd, A3-formaat toetsen)

34
Q

sociaal model

A

focus op het probleem met de omgeving, met aanpassingen aan de omgeving (klassenmanagement)

35
Q

neuro-diversiteit

A

elk brein werkt anders (typical en divergent). er wordt gefocust op het positieve, waar iemand goed in is

36
Q

multidisciplinair

A

vanuit verschillende vakgebieden

37
Q

microniveau

A

leerling en het leerproces

38
Q

mesoniveau

A

schoolorganisaties (lerarenteams, schoolplan)

39
Q

macroniveau

A

beleid en bestel (onderwijsbeleid, stelsel, maatschappelijke effecten van onderwijs)

40
Q

drieslag van Gert Biesta

A
  1. kwalificatie
  2. socialisatie
  3. persoonsvorming/subjectificatie
41
Q

kwalificatie

A

verwerven van kennis, vaardigheden en houdingen die in staat stellen te handelen

42
Q

socialisatie

A

leren om te orienteren op culturen, praktijken en tradities, waaronder waarden en normen (bereid je voor op de maatschappij)

43
Q

persoonsvorming/ subjectificatie

A

groeien naar zelfstandigheid om verantwoordelijk in de wereld te staan (niet of-of, maar en-en)

44
Q

curriculum

A

leergang met doelen die de leerling moet bereiken en taken die voor het bereiken ervan moeten worden ingevuld

45
Q

formeel curriculum

A

door de overheid vastgesteld

46
Q

aangeboden curriculum

A

keuzes door scholen en leraren

47
Q

“null” curriculum

A

wat er NIET wordt aangeboden

48
Q

verborgen curriculum

A

impliciete leereffecten van het onderwijs (bijv. bepaalde normen en waarden; omgeschreven regels, zoals luisteren naar de docent)

49
Q

differentiatie cyclus

A

inspelen op behoeften doelgerichtheid, zicht op kwaliteit

50
Q

adequaat sociaal gedrag

A

nastreven van eigen doelen, rekening houdend met de belangen van de ander: snappen wat het belang van de ander is, gemotiveerd zijn om daar rekening mee te houden

51
Q

assisted infant toilet training (aitt)

A

begin bij leeftijd van een aantal weken, zindelijk bij 6 maanden

52
Q

elimination communication

A

kijken naar gezicht van kind (bijv. als het moeilijk kijkt)

53
Q

collectivistische opvoeddoel

A

orde, regels, respect

54
Q

individualistisch opvoeddoel

A

eigen doelen

55
Q

developmental niche

A

culturele context waarin een kind opgroeit, bestaat uit materiele en sociale kenmerken, ideeen die ouders hebben over opvoeding en de ontwikkeling van kinderen

56
Q

cultuur

A

patronen die groepen van elkaar onderscheiden, verschillen in opvoedings- en ontwikkelingspatronen tussen verschillende culturele groepen

57
Q

acculturatie

A

kenmerken van een andere cultuur overnemen

58
Q

allocatie

A

opleiden van studenten voor een goede positie op de arbeidsmarkt