Huisje van Etre Flashcards
1
Q
Monter >< descendre
A
2
Q
Arriver >< partir
A
aankomen en vertrekken
3
Q
Aller >< venir
A
gaan en komen
4
Q
Rester
A
5
Q
Tomber
A
Vallen
6
Q
Entrer >< sortir
A
binnenkomen en weggaan
7
Q
Naître >< mourir
A
geboren worden en sterven