Hoofdstuk voeding - spijsverteringsstelsel Flashcards

1
Q

wat zijn voedingsmiddelen

A

alle producten die je eet of drinkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

oorsprong/ soort voedingsmiddelen

A

plantaardig en dierlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

voorbeeld plantaardig voedingsmiddel

A

Wortels, stengels, bladeren, vruchten en zaden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

voorbeelden dierlijke voedingsmiddelen.

A

vlees, eieren en melk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het verteringsstelsel

A

alle organen die samenwerken voor de vertering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

doel van de vertering

A

voeding afbreken tot voedingstoffen die door de darmwand opgenomen kunnen worden in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke voedingstoffen kunnen niet door de darmwand heen

A

eiwitten, de meeste koolhydraten (bijvoorbeeld suiker en zetmeel) en vetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke voedingsstoffen kunnen wel door de darmwand opgenomen worden

A

water, glucose, mineralen en vitamines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

onderdelen van het verteringsstelsel van de mens

A

mond en keelholte
slokdarm
maag
lever
dikke darm
dunne darm
endeldarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn verteringssappen?

A

sappen die helpen voedsel te verteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

voorbeelden verteringssappen

A

speeksel en maagsap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar worden verteringssappen gemaakt

A

door de verteringsklieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

noem de 5 verteringsklieren.

A

speekselklieren, de maagsapklieren, de lever, de alvleesklier en de darmsapklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke scheikundige processen vinden plaats bij de vertering.

A

voedingsstoffen worden omgezet in andere stoffen met behulp van enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is het doel enzymen

A

Enzymen zorgen ervoor dat de vertering snel verloopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

leg uit wat de specifieke werking van een enzym betekent:

A

‘sleutel-slot principe’ : enzym is soort ‘slot’ waarin slechts één stof als een soort ‘sleutel’ past.

Andere stoffen hebben niet de juiste vorm en zullen niet door het enzym worden vastgezet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat wil zeggen een enzym fungeert als biokatalysator?

A

Het enzyme (is een eiwit ) versnelt, vertraagt, start of stopt een bepaalde reactie in het lichaam zonder daarbij zelf verbruikt te worden of van samenstelling te veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is een dissimilatie

A

Een reactie waarbij voeding worden afgebroken tot voedingsstoffen (of substraat afgebroken tot producten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

beschrijf werkwijze enzym in drie stappen

A

1 - enzym en substraat zijn vrij
2- substraat (voeding) bindt zich aan enzym
3- substraat wordt door het enzym omgezet in producten (voedingstoffen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

noem voorbeeld onverteerde resten

A

voedingsvezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

functie voedingsvezels

A

soepele spijsvertering die verstopping voorkomt en geeft langdurig verzadigt gevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat bevindt zich in aan de wand van het darmkanaal

A

kringspieren en lengtespieren bestaande uit gladde spierweefsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe ontstaan peristaltische bewegingen?

A

door het afwisselend samentrekken van de gladde spieren aan de wand van het darmkanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat betekent darmperistaltiek

A

Alle Peristaltische bewegingen samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Functie darmperistaltiek

A

voortduwen van de voedselbrij waarbij het gekneed en goed gemengd wordt met verteringssappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

waar begint vertering voedsel

A

in de mondholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat is de functie van kauwen

A

Door het kauwen, wordt het voedsel in kleine stukjes verdeeld.

Hierdoor kun je voedsel makkelijker doorslikken.

Bij het kauwen wordt het oppervlak van het voedsel vergroot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

waaruit bestaat speeksel

A

water, slijm en enzymen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat produceren speekselklieren

A

speeksel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

functie slijm in speeksel

A

verhoogt glijdbaarheid van het voedsel , waardoor het inslikken makkelijker gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

functie enzym in speeksel

A

zorgt ervoor dat zetmeel verteert wordt. Hierdoor wordt zetmeel deels in je mond al verteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

functie tong bij spijsvertering.

A

tong duwt voedsel vanuit je mondholte naar je keelholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

functie slikken bij spijvertering

A

Doordat je slikt, wordt het voedsel in je slokdarm geduwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

wat zorgt ervoor dat je voedsel alleen naar de slokdarm toe kan bij slikken en niet naar luchtpijp

A

Bij het inslikken wordt de neusholte automatisch afgesloten met de huig en de luchtpijp met het strotklepje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

worden er in de slokdarm verteringssappen of enzymen aan het voedsel toegevoegd

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Tong heb je nodig voor

A

slikken
spreken
proeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

gebit heb je nodig voor

A

Vermalen van voedsel (kauwen). Je voedsel wordt daardoor in kleine stukjes verdeeld, waardoor je het makkelijker kunt slikken. Door het voedsel in kleine stukjes te verdelen, wordt het oppervlakte van het voedsel vergroot. Hierdoor zijn de voedingsstoffen in het voedsel beter bereikbaar voor de enzymen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

functie huig

A

Sluit neusholte af tijdens het slikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

functie strottenklepje

A

Sluit luchtpijp af tijdens het slikken.

40
Q

hoe wordt voedsel doorgeduwd in slokdarm

A

peristaltische bewegingen.

41
Q

waar komt voedsel na slokdarm terecht

A

maag

42
Q

hoe kom het dat maag constant in beweging is

A

doordat de kringspieren en de lengtespieren in de maagwand zich afwisselend samentrekken en ontspannen

43
Q

wat is de maagportier

A

een kringspier die aan het eind van je maag zit en de uitgang van je maag kan afsluiten

44
Q

functie maagportier

A

laat telkens maar kleine hoeveelheid voedsel door naar je twaalfvingerige darm

Hierdoor heeft de maag voor het voedsel een tijdelijke opslagplaats.

45
Q

wat produceren Maagsapklieren in de wand van je maag

A

maagsap

46
Q

waaruit bestaat Maagsap

A

uit water, zoutzuur en een enzym

47
Q

functie zoutzuur in maagsap

A

zorgt ervoor dat de bacteriën die met voedsel zijn meegekomen, worden gedood.

48
Q

functie enzym in maagsap

A

Eiwitten worden door het enzym in maagsap in je voedsel voor een deel verteerd.

49
Q

4 functies maag

A
  • Opslag voedsel en water
  • Afgeven en maken maagsap.
  • Kneden van voedsel.
  • Transport van voedsel naar de dunne darm.
50
Q

Het openen en sluiten van de maagportier is afhankelijk van

A

de pH-waarde in de twaalfvingerige darm.

51
Q

In de twaalfvingerige darm monden twee afvoerbuizen uit.

welke?

A

de afvoerbuis van de lever en de afvoerbuis van de alvleesklier.

52
Q

wat produceert de lever

A

gal

53
Q

functie galblaas

A

tijdelijk opgeslag van gal

54
Q

is galblaas een klier?

A

nee, een opslagplaats.

55
Q

functie galbuis

A

Als het lichaam gal nodig heeft, wordt via de galbuis gal naar de twaalfvingerige darm gevoerd.

56
Q

wat zijn de 8 onderdelen van het spijsverteringsstelsel in de buikholte

A

1- slokdarm
2- middenrif
3- maag
4 - lever
5 - galblaas
6 - 12-vingerige darm
7- alvleesklier
8- milt

57
Q

wat wil zeggen Gal emulgeert vetten

A

Vetten worden niet met water gemengd, maar vormen grote druppels

gal grote vetdruppels verdeelt in kleine vetdruppeltjes.

Gal verteerd niet de vetten

58
Q

wat is functie van emulgeren van vetten in de gal

A

vergroot het oppervlak van de druppels

zodat de vetten beter bereikbaar zijn voor de enzymen

en daardoor sneller kunnen worden verteerd.

59
Q

wat produceert alvleesklier

A

alvleessap

60
Q

functie alvleessap

A

bevat verschillende enzymen die helpen bij de vertering van eiwitten, koolhydraten en vetten

61
Q

hoe lang is dunne darm bij een mens

A

ongeveer 8 meter lang

62
Q

wat liggen in de wand van de dunne darm

A

darmsapklieren die darmsap produceren.

63
Q

functie darmsap

A

Darmsap bevat enzymen voor de vertering van eiwitten en koolhydraten.

64
Q

waarom heeft darmwand een groot oppervlak

A

voor de opname van voedingsstoffen in het bloed.

65
Q

wat zijn de darmvlokken

A

uitstulpingen op de darmplooien

66
Q

wat bevinden zich in de darmvlokken?

A

bloedvaten

67
Q

functie bloedvaten in darmvlokken

A

nemen voedingsstoffen op uit de voedselbrij in het bloed

68
Q

waarom is de wand van de darmvlokken heel dun.

A

Hierdoor kan water met opgeloste voedingsstoffen en verteringsproducten door de darmwand heen worden opgenomen in het bloed in de bloedvaten.

De opname van stoffen kan snel plaatsvinden, doordat de darmplooien en de darmvlokken een groot oppervlak heeft.

Vervolgens vervoert het bloed de opgenomen stoffen naar de cellen.

69
Q

waarom kan de opname van stoffen in het bloed door de darmwand snel plaatsvinden?

A

doordat de darmplooien en de darmvlokken een groot oppervlak heeft.

70
Q

functie van het bloed in spijsverteringsstelsel

A

vervoert de opgenomen stoffen naar de cellen.

71
Q

waar ligt blinde darm

A

vlak onder de plek waar de dunne darm over gaat in de dikke darm.

72
Q

functie blinde darm

A

onbekend

73
Q

wat hangt aan de blinde darm

A

de appendix (wormvormig aanhangsel)

74
Q

waarom is het fout te zeggen dat je een blinde darmontsteking hebt

A

De appendix is ontstoken. Als de appendix is ontstoken, wordt het operatief verwijderd. De blindedarm zelf blijft zitten.

75
Q

hoe lang is dikke darm

A

ongeveer 1,5 meter lang

76
Q

wat zit er nog veel in de onverteerde voedselresten vanuit de dunne darm

A

water

77
Q

functie dikke darm

A

indikken van de brij van onverteerde voedselresten. Als dit niet zou gebeuren, zal men veel vocht verliezen en uitdrogen.

78
Q

waar komen voedselresten vanuit de dunne darm terecht die nog niet verteerd zijn

A

de dikke darm

79
Q

oorzaak diarree

A

er wordt n de dunne darm en in de dikke darm onvoldoende water in het bloed opgenomen.

80
Q

oorzaak obstipatie

A

wordt er in de dunne darm en dikke darm teveel water in het bloed opgenomen.

81
Q

wat hebben Plantaardige voedingsresten in de celwanden

A

cellulose.

82
Q

waarom is Cellulose moeilijk te verteren

A

doordat in onze verteringssappen geen enzym voorkomt dat cellulose kan verteren.

83
Q

wat is de darmflora

A

De bacteriën van de dikke darm

84
Q

wat produceert de darmflora (2 dingen)

A

een enzym die wel de cellulose kan verteren. Hierdoor wordt een deel van de plantaardige voedselresten verteerd.

kalium.

85
Q

waarom is Kalium nodig

A

bij bloedstolling en impulsoverdracht in het zenuwstelsel.

86
Q

De vier belangrijkste functies van de dikke darm zijn:

A
  • Onttrekken van water aan de onverteerbare resten van ons voedsel
  • Vorming van ontlasting
  • Aanmaak vitamine K door bacteriën
  • Tijdelijke opslag van ontlasting
87
Q

laatste deel van je dikke darm is ?

A

je endeldarm

88
Q

wat zit er aan het einde van de endeldarm

A

een sluitspier (anus)

89
Q

hoe verlaat de ontlasting het lichaam

A

Via de anus (kringspier)

90
Q

Functie endeldarm:

A

Opslagplaats van onverteerde voedselresten

91
Q

VRAAG: Welke voedingsmiddelen leveren vooral vitamine C en voedingsvezels?

A

Veel groenten en fruit, zoals wortels, sinaasappel en paprika

92
Q

Wat verteerd het enzym in speeksel?

A

o Zetmeel

93
Q

Welke voedingsstoffen worden door het enzym in maagsap voor een deel verteerd?

A

Eiwitten

Koolhydraten

Vetten

94
Q

Welke orgaan produceert gal?

A

Galblaas
Lever

95
Q

VRAAG: Als je een watermolecuul binnenkrijgt, gaat het je lichaam naar binnen en eindigt het in je urineblaas. Zet in de juiste volgorde waar de watermolecuul eerst komt en waar deze tot slot eindigt.

A

mondholte
slokdarm
maag
darmen
nieren
urineblaas
urineleider