Het weer Flashcards
Le temps(météo)
Het weer
Le bulletin météo
Het weerbericht
Le symbole
Het symbool
Signifier = Vouloir dire
Betekenen
Ensoleillé
Zonnig
Le soleil
De zon
Nuageux
Bewolkt
La nébulosité
De bewolking
Le nuage
De wolk
L’éclaircie(s)
De opklaring(en)
Orageux
Onweerachtig
L’orage
Het onweer
Faire = Y avoir de l’orage
Onweren
Venteux
Winderig
Le vent (d’ouest)
De wind (westenwid)
Souffler
Waaien
Dans la tempête = agité
Stormachtig
La tempête
De storm
La tempête
De storm
Y avoir de la tempête
Stormen
Geler
Vriezen(vroor-gevroren)
Pluvieux
Regenachtig
La pluie
De regen
Pleuvoir
Regenen
Le risque de pluie
De kans op regen
Brumeux
Mistig
Le brouillard
De mist
Neigeux
Sneeuwachtig
La neige
De sneeuw
Neiger
Sneeuwen
L’éclair
De bliksem
Y avoir des éclairs
Bliksemen
Le tonnerre
De donder
Tonner
Donderen
La grêle
De hagel
La grêle
De hagel
Grêler
Hagelen
Le verglas
De ijzel
Verglacer
Ijzelen
Le gel(gelée)
De vorst
Le dégel
De dooi
Fondre = Dégeler/ Dégeler = Décongeler = Dégivrer quelque chose (transitif)
Dooien/ Iets ontdooien
Le nord
Het noorden
Le sud
Het zuiden
L’ouest
Het westen
L’est
Het oosten
Du nord
Noordelijk
Du sud
Zuidelijk
De l’ouest / occidental
Westelijk
De l’est / oriental
Oostelijk
Au nord de
Ten noorden van
Dans le sud de
In het zuiden van
La rose des vents
De windroos
La direction
De richting
La puissance
De kracht
Puissant
Krachtig
Modéré à faible
Matig tot zwak
Faible (vent faible)
Zwak (zwakke wind)