Hd 3 BegrippenπŸΈπŸ’πŸ‘‘ Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Wat zijn organenπŸŽ‰β€οΈπŸš©πŸš©πŸ‘‘

A

Delen van organismen die bepaalde taken uitvoeren πŸ·πŸ‡³πŸ‡ΏπŸŒŽπŸŽ‰

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar zorgt de huid voor??πŸš©πŸ’—πŸ’πŸ‘‘

A

Beschermt het lichaam en het hart zorgt dat het bloed in de bloedvaten blijft stromenπŸ’œπŸŽ‰πŸŒŽπŸŒΈ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hebben planten organen πŸ‘₯πŸ‘…πŸ€πŸŒšπŸ˜ˆπŸŒŽπŸ’—

A

Ja , wortels , bladeren , stengelsπŸ’πŸ’œπŸŒŽπŸš©πŸ‡³πŸ‡Ώ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is orgaandonatie πŸŒšπŸΈπŸ‡³πŸ‡ΏπŸŒΈπŸ‘‘

A

Bij een orgaandonatie krijgt een patiΓ«nt een orgaan van iemand anders meestal is dat een orgaan van iemand die is overleden en zich als donor heeft laten registrerenπŸ€β€οΈπŸ‘‘πŸ˜‚πŸ’œπŸš©

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vanaf welke leeftijd kun je je als donor registreren πŸΈπŸŽ‰πŸ‘‘πŸ’œπŸ’

A

Vanaf je 12de πŸŒΈπŸ’œπŸ‘‘πŸ’β˜―οΈ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tot welke leeftijd moeten je ouders je toestemming geven om al donor geregistreerd te staanπŸŽ‰πŸ’πŸ‘‘πŸš©πŸ’œ

A

Tot je 16deπŸ‘₯πŸŒŽπŸš©πŸ’œπŸŒΈπŸ’—

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mogen er jongere kinderen dan 12 geregistreerd staan als donorβ€οΈπŸŒŽπŸ‘‘

A

Nee🌚πŸ‘₯πŸŽ‰πŸ‘‘

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Is er nog steeds een groot tekort aan donoren?? πŸ€πŸ‘…β˜―οΈπŸ’—πŸ’œπŸ‘‘

A

JaπŸ‡³πŸ‡ΏπŸš©πŸŒΈπŸ’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe noem je een groep organen met dezelfde taak β€οΈπŸ‘‘πŸ’πŸš©πŸŽ‰πŸŒΈ

A

Een organenstelselπŸ’œπŸŽ‰πŸ’πŸ‘‘πŸŒΈ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarvoor zorgt het hart en de bloedvaten πŸŒŽπŸ’œπŸ‡³πŸ‡ΏπŸ‘‘

A

Voor het vervoer van stoffenπŸ’πŸŒΈπŸ‘‘β€οΈ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe noem je het hart en de bloedvaten samenπŸš©πŸŒΈπŸ’œπŸ’—πŸ‘‘

A

Het bloedvatenstelselπŸŽ‰πŸ‘‘πŸŒŽπŸ’πŸš©πŸ’—

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem de 6 organenstelsels πŸ’œπŸ‘‘πŸš©πŸŽ‰

A

Bloedvatenstelsel,ademhalingsstelsel,beenderstelsel,spierstelsel,zenuwstelsel,verteringsstelsel πŸŒΈπŸ‘‘πŸš©πŸŽ‰πŸ’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waaruit bestaan organenβ˜―οΈπŸš©πŸ’πŸ’—

A

CellenπŸŒΈπŸ‘‘πŸ’πŸ’œπŸŽ‰

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een cel kan je alleen zien met …..πŸ’—πŸš©

A

Een microscoopπŸŒΈπŸ‘‘πŸ’πŸŽ‰β˜―οΈ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Als je cellen met een microscoop bekijkt lijken ze ……….πŸ’œπŸ‘‘πŸ‡³πŸ‡Ώ

A

Plat maar in werkelijkheid

Hebben ze diepte πŸŒŽπŸ’πŸ’—πŸ‘‘

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kunnen cellen allerlei vormen hebben ja/ nee

πŸŒšπŸ’œπŸ‘‘πŸ’πŸ˜‚πŸ‘₯❀️

A

Ja πŸŽ‰πŸ’—πŸ’πŸ‘‘

17
Q

Waarmee heeft een vorm van een cel te makenβ˜―οΈπŸ‘‘πŸ’—πŸŽ‰β€οΈ

A

Met de functie van de celπŸŒΈπŸ’πŸ’—πŸ‘‘πŸŽ‰

18
Q

Wat is een weefselπŸŒΈπŸ‘‘πŸ’πŸŽ‰

A

Een groep cellen met dezelfde vorm en functieβ€οΈπŸ‘‘πŸ’πŸŽ‰πŸ’—πŸŒΈ

19
Q

Waaruit bestaan een groot deel van je botten uitπŸ‘‘πŸ’πŸ’—πŸŽ‰πŸŒΈ

A

Botcellenβ˜―οΈπŸ’πŸ‘‘πŸ‘₯πŸŽ‰πŸ’—

20
Q

Wat vormen de botcellen samen πŸ‘‘πŸš©πŸ’πŸ’—πŸŽ‰

A

BotweefselπŸ’œπŸ‘‘πŸš©πŸ’πŸŽ‰πŸŒΈβ˜―οΈ

21
Q

Wat bevindt zich in de hersenenβ˜―οΈπŸ’πŸ‘‘πŸŽ‰πŸ’—

A

Het zenuwweefselπŸ‘‘πŸ’πŸ’—πŸŽ‰

22
Q

Wat bevindt zich in je spieren πŸ‘‘β˜―οΈπŸ‘₯β€οΈπŸ’

A

Het spierweefsel πŸŒΈπŸ‘‘πŸ’πŸ’—πŸŽ‰πŸ‘₯

23
Q

Waardoor is je oorschelp stevigβ€οΈπŸ‘‘πŸ’πŸ‘₯πŸ’—πŸŽ‰

A

Door het kraakbeeweefselπŸ’πŸ‘‘πŸ‘₯πŸ’œπŸŒΈπŸŒŽ

24
Q

Waarmee kun je cellen bekijken πŸ‘₯πŸ‘‘πŸ’β€οΈπŸ’—πŸŽ‰πŸŒΈ

A

Met een microscoop πŸ˜±πŸ‘…πŸ™†πŸΎπŸ‘™

25
Q

Op school gebruik je een microscoop die …………….. x vergroot πŸ’œπŸ‘‘πŸ’πŸ˜ˆπŸŒŽπŸš©β€οΈ

A

600 x vergrootπŸŒΈπŸ‘‘πŸ’œπŸŽ‰πŸŒŽ

26
Q

Je pakt een microscoop vast bij het …….πŸ‘‘πŸ’πŸ’œ

A

Statiefβ€οΈπŸ‘‘πŸ’πŸŽ‰πŸ’—πŸŒΈ

27
Q

Je kijkt bij een microscoop door het ……..πŸ‘™β˜―οΈπŸΈπŸ‘‘πŸ’—

A

OculairπŸ‘‘πŸ’πŸŽ‰πŸŒΈ

28
Q

Wat staat er op het oculair ??πŸ’œ

A

De vergrotingβ˜―οΈπŸ’β€οΈπŸ’—

29
Q

Het oculair zit los in de β€¦β€¦πŸ€πŸš©πŸŒΈπŸ‘‘πŸ’

A

TubusπŸ’πŸ‘‘πŸ‘™πŸ‘…πŸ‡³πŸ‡ΏπŸŽ‰

30
Q

Onder de tubus zit de ….πŸ‘‘πŸ‘₯πŸ’πŸ’—πŸŽ‰

A

Revolver πŸ‘‘β€οΈπŸ‡³πŸ‡ΏπŸ’πŸ’—

31
Q

Wat zit er in de revolver vastπŸŒΈπŸ‘‘πŸ˜±πŸ’πŸ’—

A

De objectieven πŸ‘…β€οΈπŸ‘‘πŸ’πŸ’—

32
Q

Hoe heet het voorwerp dat je bekijkt door de microscoopπŸŒΈπŸ‘‘β˜―οΈπŸ™†πŸΎ

A

Het preparaatπŸ€β€οΈπŸ‘‘πŸ’—πŸ’

33
Q

Wat zit er onder de tavelπŸŒΈπŸ‘‘πŸ’πŸ’—

A

De diafgramaπŸ‘‘πŸŽ‰πŸ’πŸ’—

34
Q

Wat is het diafgramaβ€οΈπŸ‘‘πŸ’πŸ’—πŸŽ‰

A

Met het diafgrama kun je de hoeveelheid licht regelenπŸ‘‘πŸ’πŸ’—

35
Q

Wat is het preparaatbeveiligging πŸ‡³πŸ‡ΏπŸŒΈπŸ‘‘πŸ’

A

De preperaatbeveiligging voorkomt dag je het preperaat stuk draait en de lens in het objectief beschadigt β€οΈπŸ‘‘πŸ’πŸ’—

36
Q

Het vervangen van een orgaan of weefsel noem je πŸŒΈπŸ‘‘πŸ’œ

A

TransplantatieπŸ’œπŸ’πŸ‘‘

37
Q

Waar worden van de cellen of het weefsel preparaten gemaaktπŸ˜ˆπŸ‡³πŸ‡ΏπŸ’πŸ‘‘πŸŽ‰

A

In het laboratorium πŸ‘‘πŸ’πŸ’—

38
Q

Wat doet een patholoog πŸ‘…πŸŒΈπŸŒŽπŸ’œπŸ‘‘πŸ’

A

Bekijkt het preperaat met een microscoop πŸ™†πŸΎβ€οΈπŸ‘‘πŸ’πŸ’—πŸŽ‰

39
Q

Waaruit bestaat het preperaat πŸ’πŸ‘‘πŸŒΈ

A

Uit een dik glaasje (het voorwerp glas) en een dun glaasje ( het dekglas) πŸŒŽπŸŽ‰πŸ’—πŸ’πŸ‘‘