Hd 2 So BegrippenlijstπŸ˜œπŸ’—πŸ“ΈπŸ Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Wat zijn snoepgroenten πŸ˜œπŸ’–πŸ“ΈπŸ’—

A

Snoepgroenten zijn kleine groenten speciaal voor kinderenβ€οΈπŸ€–πŸŒΈπŸŒΈπŸ’•πŸ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn zaadlobbenπŸ˜πŸ©πŸ‘€βœ¨πŸ’–

A

Eerste blaadjes die boven de grond komenπŸŽΆπŸ’‹πŸ’–πŸ‚πŸ’—

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit een tomatenzaad groeit een β€¦β€¦β€¦πŸ‘€πŸŠπŸ»β€β™€οΈπŸ’•πŸ

A

Nieuwe plantπŸ˜‚πŸŽΆπŸ‘€βœ¨

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat bevatten zaadlobbenπŸ©πŸ‘€πŸπŸŽΆπŸŒΈ

A

Voedingsstoffenβš½οΈπŸ“ΈπŸπŸŽΆπŸ’–

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ontwikkeling van zaad tot vrucht is βš½οΈβš½οΈπŸ’–βœ¨πŸ˜œπŸŽπŸ’‹

A

LevenscyclusπŸ‘©β€β€οΈβ€πŸ‘©πŸ‘©β€β€οΈβ€πŸ‘©πŸ’€πŸ’©

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cyclus = ???πŸ‘…πŸ‘©β€β€οΈβ€πŸ‘©πŸ™†πŸΎπŸ‘ΈπŸΎπŸ‘

A

Proces wat zich herhaald πŸ‘―πŸ‘©β€β€οΈβ€πŸ‘©πŸ’„πŸ’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kiemplant isπŸ™ˆπŸ‹πŸΎβ˜˜οΈ

A

Plant boven de grond🍁🌴🌹🌷🌎

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarmee begint een natuurwetenschappelijk onderzoek begint altijd met een……..πŸ‘€πŸŽΆπŸŒ·πŸŒΉπŸ’—

A

Vragenstelling daarna het experiment πŸ’•πŸ’–πŸ’—πŸ˜‚βœ¨πŸ‘©β€β€οΈβ€πŸ‘©

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een probleemstelling πŸŒΈπŸ©πŸ’–πŸ

A

Wat wil ik onderzoekenπŸ‚πŸŠπŸ»β€β™€οΈπŸŒŽπŸ‘€πŸ’–πŸ’–

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hypothese is ??πŸŒŽβ€οΈπŸŒΉπŸ’—πŸ’—

A

Wat verond stel ik πŸ‘©β€β€οΈβ€πŸ‘©πŸŽΆβ€οΈ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Benodigdheden zijn πŸ‘©β€β€οΈβ€πŸ‘©πŸ’—πŸ’•πŸŽΆπŸŽΆ

A

Wat heb ik nodig πŸ“Έβ€οΈπŸ’—πŸŽΆπŸŽΆ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Experiment is πŸ‘©β€β€οΈβ€πŸ‘©πŸ’—πŸπŸŽΆβœ¨

A

Wat ga ik doen πŸ‘©β€β€οΈβ€πŸ‘©βœ¨πŸ’—πŸ“Έ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Resultaten zijnπŸ‘€πŸ’–πŸ’—πŸ“Έβ€οΈ

A

Wat neem ik waarπŸ’—πŸ“ΈπŸŽΆβœ¨

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Conclusie isπŸŒΈπŸ“ΈπŸŽΆπŸ’—πŸ’—

A

Welke conclusie kan ik trekken πŸ’–πŸŽΆπŸ“ΈπŸ“Έβ€οΈ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is verspenen πŸ‘€πŸŒΈπŸ’–πŸŽΆβ€οΈ

A

Het uit de grond halen en verder uit elkaar zetten van kiem plantenπŸ’•πŸ“ΈπŸŽΆβœ¨

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom verspenen ze plantenπŸ‘©β€β€οΈβ€πŸ‘©πŸ’—πŸŒŽπŸ“ΈπŸŒ΄

A

Door het groeien hebben de kiemplanten meer ruimte nodig πŸŒΉπŸŒ·πŸ’—πŸ‚βœ¨

17
Q

Waarom moeten ze voorzichtig verspenen πŸ‘©β€β€οΈβ€πŸ‘©πŸŒ·β˜˜οΈπŸ’‹πŸ’

A

Anders beschadigen de wortelharen πŸ’πŸ’„βœ¨πŸ’—

18
Q

Waar neemt een plant en water en zijn voedingstoffen op πŸ‘€πŸŒΈπŸ’—βœ¨πŸ“Έ

A

WorrelharenπŸŒΈπŸŒ΄πŸ’—πŸ˜‚

19
Q

Wortelharen zorgen voor stevigheidβ€οΈπŸ’—πŸ’—πŸŒ·πŸŒ΄

A

Ja / nee πŸβ˜˜οΈβœ¨πŸ˜‚πŸ’–

20
Q

3 fasen in de levenscyclus van een plant πŸ‘©β€β€οΈβ€πŸ‘©πŸ’•β€οΈπŸ“Έ

A

De kieming,kiemplant,volwassen plantπŸβœ¨πŸ’—

21
Q

Wat gebeurd er als de zaadlobben geen voedingstoffen meer bevatten πŸ’–πŸ’—πŸ“ΈπŸ“Έβœ¨

A

Ze verschrompelen en vallen af πŸ‚πŸ‘€πŸŒŽβœ¨πŸ’•πŸ’—πŸ’—

22
Q

Wat is de volgorde van een natuurwetenschappelijk onderzoek πŸŽΆπŸ’—πŸ“Έβœ¨

A
Probleemstelling 1✨
Hypothese 2🌹
Benodigdheden 3
Experiment 4πŸ’–
Resultaten 5πŸ’
Conclusie 6🌸
23
Q

Wat is mest en waar word het voor gebruikt πŸ’—πŸŒŽβ˜˜οΈπŸ’

A

Een voedingstoffen voor planten (koeienpoep)β˜˜οΈπŸ’—βœ¨πŸ’•πŸ“Έ en het word gebruikt in de kassen omdat de grond uitgeput raakt doordat er een heel jaar gekweekt wordβ˜˜οΈπŸ’—βœ¨πŸ‚

24
Q

Wat zit er in de wortel van een plant πŸ’•πŸ’—πŸ“Έβœ¨

A

Reservestoffenβ€οΈβœ¨πŸ“ΈπŸŒΈπŸ˜‚πŸŒ΄πŸ©πŸ’‹

25
Q

Hoe kan een plant overleven in de winter πŸŒŽπŸŒŽπŸŽΆπŸ‚πŸ˜‚πŸ©πŸ‘©β€β€οΈβ€πŸ‘©πŸ©πŸ“Έ

A

Veel planten (paardenbloem) sterven in de winter boven de grond af maar de wortel blijft in leven door het extra reservevoedsel dat de plant in de lente opdlaatπŸ’‹πŸŒ·πŸ’–πŸ‚πŸπŸπŸ‚

26
Q

Hoe komen wij aan onze tomatenplant πŸ‘©β€β€οΈβ€πŸ‘©πŸ’–πŸ’–πŸ©πŸ©βœ¨πŸ‚πŸ“Έβ€οΈ

A

Hij stamt af van de wilde tomatenplant en kwam 500 jaar geleden door de Spanjaarden naar europaπŸ‘©β€β€οΈβ€πŸ‘©πŸ‘©β€β€οΈβ€πŸ‘©πŸ‚β˜˜οΈπŸŒΉπŸ’πŸ‚πŸ

27
Q

Wat is het verschil tussen de oude en nieuwe tomatenplant πŸ˜‚πŸ’πŸ‚β˜˜οΈπŸ

A

De ouwe tomatenplant was een kleine struikachtige plant en de nieuwe is die door het kweken hoger geworden en zitten er mee tomaten aan πŸ©β˜˜οΈπŸŒ΄πŸŒ΄πŸ˜‚πŸŠπŸ»β€β™€οΈπŸŠπŸ»β€β™€οΈπŸ’

28
Q

Hoe is een stengel opgebouwd πŸ’—πŸ’—πŸ’πŸ’–βœ¨πŸπŸ‚

A
Knopen ❀️
Leden🌸
Bladoksel❀️
Okselknop🌸
Eindknoop❀️
29
Q

Hoe neemt de tomatenplant voedingstoffen op πŸ’–πŸ’πŸ’—β€οΈβ˜˜οΈπŸŒ΄

A

Via de wortel 1 πŸ’—

Voedingstoffen ontstaan in de bladeren2 πŸ’—

30
Q

Hoe worden voedingstoffen vervoerd bij een plantπŸ“ΈπŸ’—β€οΈβ˜˜οΈπŸŒΈπŸ’

A

Via de stengel (via de vaten) word waterπŸ’• en voedingstoffen vervoerdπŸ’•

31
Q

Bij sommige planten liggen vaten in groepjes bij elkaar hoe noem je datπŸ’πŸ’—β€οΈπŸ“Έ

A

Vaatbundel πŸ‚πŸ‘©β€β€οΈβ€πŸ‘©πŸ’βœ¨β€οΈπŸŒΈ

32
Q

Waarvoor zorgen de vatenπŸ’πŸ’πŸ“ΈπŸ’—πŸ’—πŸ’—βœ¨

A

Voor het vervoeren van water en opgeloste voedingstoffen πŸπŸ’—βœ¨β€οΈβ€οΈπŸ˜‚

33
Q

wat zijn houtachtige planttnβ˜˜οΈπŸ’βœ¨πŸ’–πŸ’—

A

Planten waarvan de stengels veel hout bevatten (voorbeeld bomen,struiken) πŸŒΈπŸ’—βœ¨β˜˜οΈβ˜˜οΈπŸ’•

34
Q

Wat kruidachtige plantenπŸ‘ΈπŸΎπŸ‘―πŸŒ·πŸŒ·

A

Planten waarvan de stengel vrijwel geen hout bevat πŸ‚πŸ’—πŸ‘―βœ¨πŸ‘ΈπŸΎπŸ’‹β€οΈπŸ’

35
Q

Wat is een bladstelen

πŸπŸŽΆπŸŒΉπŸ‘ΈπŸΎπŸ’–β€οΈ

A

Blad dat alleen bestaat uit nerven bestaat

36
Q

Wat gebeurt er als je een experiment met een plant uitvoertπŸ˜œπŸ™‰πŸ˜ŒπŸ˜…πŸ™„πŸ™ƒπŸ™ƒπŸ˜‘πŸ˜—πŸ€“πŸ€“πŸ˜™πŸ˜†πŸ˜…πŸ˜’

A

Dan kan het resultaat afhangen van toevallig hedenπŸ˜‹πŸ˜™πŸ€‘πŸ€‘πŸ€‘

37
Q

Waarmee werk je vaak?β˜ΊοΈπŸ˜‡πŸ˜—πŸ™ƒπŸ˜›πŸ™‚πŸ˜πŸ˜—πŸ€—πŸ€—πŸ˜ŽπŸ™‚πŸ˜‘πŸ˜˜πŸ™„πŸ˜˜πŸ˜•πŸ™ƒπŸ™πŸ™ƒπŸ˜žπŸ˜—πŸ˜³πŸ˜³πŸ˜³πŸ‘‹πŸ½πŸ‘ŠπŸΎπŸ“Έβ€οΈπŸ’‹πŸ‘‹πŸ½πŸ€‘πŸ’‹πŸ’‹πŸ™‚πŸ€—

A

Je werkt vaak met de proefgroep en de controlegroepπŸ˜¬πŸ’–πŸ˜™πŸ˜˜πŸ™„πŸ™πŸ‘‹πŸ½πŸ˜‘πŸ™πŸ˜˜πŸ˜‚πŸ˜—πŸ˜™πŸ‘‹πŸ½πŸ˜πŸ˜³β€οΈβ€οΈπŸ’—πŸ’—πŸ’‹πŸ’‹β€οΈπŸ’‹πŸŒΈπŸŒΈ

38
Q

Wat is de proefgroep?πŸ’‹πŸ˜—πŸ’πŸ˜™πŸ˜™β€οΈπŸ’–πŸ’–πŸ’—πŸ’—πŸ’‹πŸ’•πŸ’•πŸπŸπŸπŸ˜‚πŸ˜‚πŸ˜˜πŸ˜˜πŸ“ΈπŸ“ΈπŸ“Έβ€οΈβ€οΈπŸ˜™πŸ˜™πŸ˜³πŸ˜³πŸ’—πŸ˜β€οΈπŸ˜πŸ’‹πŸ€—πŸ€—πŸŒΈ

A

T