HC.2 en ZO.1 Flashcards

Limbisch systeem

1
Q

Wat zorgt voor actie in limbisch systeem?

A
  • genot
  • groepsmentaliteit
  • angst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is er anders aan de ontwikkeling van de prefrontale cortex?

A
  • de piek in ontwikkeling van dendrieten ontstaat veel later
  • hierdoor treedt myelinisatie ook pas veel later op
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke structuren zijn betrokken bij het limbisch systeem?

A
  • amygdala
  • hippocampus
  • gyruscinguli
  • orbitale en mediale prefrontale schors
  • hypothalamus
  • insulaire schors
  • dorsio-mediale thalamus
  • ventrale basale ganglia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de input van het limbisch systeem?

A
  • direct: sensorisch
  • indirect: neocortex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de output van het limbisch systeem?

A
  • direct: hypothalamus en centra in ruggenmerg en hersenstam
  • indirect: piramidebaan
  • via modulerende systemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer is er activatie van de amygdala?

A
  • bij het ervaren van angst
  • bij het zien van angst op een gezicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de functie van de mediale prefrontale cortex?

A

gedrag aanpassen aan situatie waarin je je bevindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de functie van de laterale prefrontale cortex?

A

bepaalt gedrag op basis van algemene normen en persoonlijke waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de cognitieve theorie?

A

een emotie is het gevolg van de betekenis die de persoon aan de situatie geeft
–> een emotie is het gevolg van een gedachte in een bepaalde situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het G-schema?

A

Gebeurtenis + Gedachte –> Gevoel + Gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het stress-coping model?

A

er is stress wanneer er een verschil is tussen eisen die de situatie stelt en de capaciteiten die de persoon heeft om aan die eisen tegemoet te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kun je stress inschatten?

A

met cognitive appraisal
–> probleem hiervan zijn irrationele denkpatronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de psychodynamische theorie?

A

emoties zijn het resultaat van een conflict tussen wensen en verlangens aan de ene kant en normen en idealen aan de andere kant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kun je met je emoties omgaan?

A

door afweermechanismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn onrijpe afweermechanismen?

A
  • vervormen de waarneming van de realiteit en ontkennen het gevoel
  • splitsen, dissociëren en devalueren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn rijpe afweermechanismen?

A
  • geen vervorming van de waarneming van de realiteit en erkennen van het gevoel
  • humor, anticiperen en onderdrukken
17
Q

Uit welke 2 mechanismen bestaat de leertheorie?

A
  • klassieke conditionering
  • operante conditionering
18
Q

Wat is klassieke conditionering?

A
  • stimulus die leidt tot een reflexieve reactie gekoppeld aan een geconditioneerde stimulus
  • na herhaalde aanbieding zal de geconditioneerde stimulus tot dezelfde reactie leiden
19
Q

Wat is operante conditionering?

A
  • spontaan gedrag wordt beloond
  • kans op herhaling van dat gedrag
20
Q

Wat is positieve bekrachtiging bij operante conditionering?

A

toedienen van een positieve consequentie

21
Q

Wat is negatieve bekrachtiging bij operante conditionering?

A

weghalen van een negatieve consequentie

22
Q

Hoe houdt men angstklachten in stand?

A

door tot stand komen van de vermijding door koppeling van een neutrale situatie aan de angst en het in stand blijven van de vermijding door operante conditionering

23
Q

Wat is het behandelprotocol van een paniekstoornis?

A
  • ontspaningsoefeningen
  • interoceptieve exposure
  • cognitieve therapie
  • exposure in vivo