hc. 4 bloed en bloedcellen Flashcards
veranderingen interne milieu
interne veranderende waarden, zoals pH of temp
prikkels, beschadigingen of micro-organismen van buitenaf.
interne voedingsstoffen-en afvalstoffen concentraties
interne communicatie
bloedvaten
1 cellaag endotheel
om grote vaten ook spierlagen
arteriën
gespierde wand, drukbewegingen van hard doorgeven
venen
hebben kleppen, die terugstroom van bloed verhinderen
capillairen en soorten
deze hebben alleen een endotheelwand, hierdoor kan stofwisseling plaats vinden.
continue capillairen: kleine gaatjes voor kleien stoffen
gefenestreerde capilliaren: capillairen met dunnere gedeelte (in darm)
sinusoïdale capillairen: met grote gaatjes (beenmerg en lever)
bloedsamenstelling
bloed: plasma + cellen
cellen = witte en rode bloedcellen en bloedplaatjes
plasma = 92% water en 8% eiwitten: fibrinogeen, albumine, globuline, organische moleculen, zouten.
serum en wat zit erin
plasma maar zonder de stollingsfactoren
cellen opstelling en functie etc
meeste zijn erytrocyten (rode bloedcellen), de rest zijn trombocyten (bloedplaatjes) en leukocyten (witte bloedcellen).
hematocriet
hoeveelheid rode bloedcellen. vrouw 0,4-0,5 (0,45), man 0,45-0,55 (0,50)
vorm erytrocyten
biconcave vorm, hierdoor vergroot oppervlakte en betere gasuitwisseling, –> gemakkelijk door capillairen heen verplaatsen. vorm door membraanskelet dat uit bindingen van spectrine met akyrine bestaat.
rode bloedcellen bestaan voornamelijk uit hemoglobine, dit kan 02 binden.
CO vergiftiging
koolstofmonoxide vergiftiging bindt hemoglobine aan koolstofmonoxide waarna het niet meer loslaat. hierdoor organen niet meer juiste hoeveelheid zuurstof.
albumine
dominantste eiwit, belangrijk in de capillairen om de osmotische druk constant te houden.
globuline
alfa-globuline: enzymen inhibitoren en transporteiwitten
beta-globuline: transferrine en LDL (cholesterol)
gamma-globuline: immunoglobulinen (antistoffen)
elektroforese
eiwitspectrum, eiwitten krijgen verschillende lading en kunnen zo gescheiden worden
bloedgroep A
antigeen A
kan geven aan A en AB
krijgt van A en AB en O
antistoffen tegen B