H4 Theorieën Flashcards

1
Q

Onderwerp geeft aan:

A

Waar het verhaal over gaat in één of een paar woorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Thema =

A

de kortste samenvatting die je van een verhaal kan geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beeldspraak =

A

een vorm van figuurlijk taalgebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Personificatie =

A

iets abstracts of levenloos wordt als iets levens voorgesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Alle tekstverbanden zijn:

A
  1. opsommend
  2. tijdsvolgorde
  3. tegenstellend
  4. uitleggend
  5. redengevend
  6. concluderend
  7. samenvattend
  8. oorzaak en gevolg
  9. middel en doel
  10. voorwaardelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Activerende tekst

A

de schrijver probeert de lezer tot actie aan te zetten.
het doel = activeren.
2e doel = informeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beeld =

A

afbeelding bij een tekst.
Functies:
1. aandacht trekken,
2. een illustratie/voorbeeld bij de tekst zijn,
3. informatie toevoegen die niet en de tekst staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Opmaak =

A

alles wat een schrijver doet met de vorm van de tekst.
Functies:
1. De verdeling van de tekst over de blz.
2. De keuze van het font.
3. Het gebruik van kleur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vast voorzetsel =

A

sommige ww hebben altijd een vast vz
vb:
luisteren NAAR
wennen AAN
trouwen MET
vertrouwen OP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Voorzetselvoorwerp =

A

vast voorzetsel + waar het aan vast zit
vb:
Jan luisters NAAR DE RADIO.
Ik ben blij MET DIT.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verschillen tussen voorzetselvoorwerp (VZV) en bijwoordelijke bepaling (BWB):

A
  1. VZ van BWB kan je vaak vervangen, VZ van VZV niet.
  2. VZ van BWB heeft een duidelijke betekenis, VZ van VZV niet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

BWB =

A

Wanneer?
waar?
waarmee?
waardoor?/waarom?
hoeveel(keer)?
waarheen?
hoe?
soms niet, maar blijven over na ontleden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bijwoord (BW) =

A

tijd of plaats
hoe, hoe vaak, of hoeveel keer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bijwoord categorieën:

A

plaats, richting
tijd
frequentie
ontkenning
graad
hoeveelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly