H2: sociale groepen Flashcards

1
Q

Groep

A

2 of meer individuen in interactie, die zich bewust zijn van hun lidmaatschap en van de andere leden die tot de groep behoren, en die zich bewust zijn van hun positieve onderlinge afhankelijkheid terwijl ze naar een gezamenlijk doel streven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Benoem 2 typen groepen

A
  1. Gemeenschappelijke band
  2. Gemeenschappelijke identiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leg uit: groep obv gemeenschappelijke band

A

Relaties en banden zijn opgebouwd
-> meer egocentrisch: persoonlijke doelen meer uitgesproken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leg uit: groep obv gemeenschappelijke identiteti

A

Obv gemeenschappelijke identiteit vorm je een groep
-> meer groepsgericht aangezien groep belangrijk deel uitmaakt van identiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Entitativiteit

A

De mate waarin categorie afgescheiden is van andere categorieën, kenmerken die maken dat deze groep onderscheiden kan worden van andere groepen en 1 geheel vormt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom willen mensen tot groepen behoren

A
  • Vervult onze need to belong
    -> 1 vn de 3 basisbehoeften
  • Geeft ons zelfvertrouwen en eigenwaarde
  • Geeft sociale identiteit: zekerheid over wie we zijn, hoe we ons moeten gedragen en hoe anderen ons zien en interageren met ons (brengt zekerheid in een chaotische wereld)
    -> uncertainty-identity theory: tot een groep behoren neemt onzekerheden over identiteit weg
  • Evolutionair: veiligheid en reproductie
  • Angst voor de dood reduceren: mensen zijn bang voor de dood en als je ooit dood gaat maar je was lid van een groep, blijf je ergens als herinnering verder leven -> Terror management theory
  • Fysieke proximiteit voorspelt groepsvorming
  • Intergroup behaviour: mensen die doel delen waarvoor ze onderling afhankelijk zijn van anderen zullen sneller groep toetreden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sociaal ostracisme

A

Het actief uitgesloten worden uit een groep
-> zeer pijnlijk en eenzaam
-> uitgesloten worden activeert pijncentrum in onze hersenen => doet hetzelfde met ons als fysieke pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Groepsnormen

A

Expliciete/ impliciete regels of standaarden voor groepsleden die gedrag leiden of net beperken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Types normen

A
  • Prescriptieve normen: hoe men zich zou moeten gedragen
  • Descriptieve normen: hoe men zich werkelijk gedraagt
    -> komen dus niet altijd overeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ethnomethodologie

A

Manier om ‘verborgen’ normen bloot te leggen is door ze te breken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zwarte-schaapeffect

A

Neiging om deviant gedrag van een groepslid zwaarder te bestraffen dan zelfde gedrag van iemand die geen lid is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verklaring zwarte-schaapeffect

A

Om groepsidentiteit te kunne behouden is het belangrijk dat iedereen groepsnormen volgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg uit: internalisatie van groepsnormen

A

De groepsnormen worden ook gevolgd wanneer groep niet in de buurt is -> deel geworden van sociale identiteti

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Pluralistic ignorance

A

Mensen hebben een fout beeld over wat de groepsnormen zijn en gaan zich gedragen naar deze imaginaire normen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Benoem de 2 richtingen van groepsvorming

A
  1. Deductief
  2. Inductief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Deductieve groepsvorming

A

Groep wordt gevormd omdat men een van bovenaf bepaald kenmerk gemeen heeft.
-> Gemeenschappelijke identiteit die van bovenaf wordt opgelegd

17
Q

Inductieve groepsvorming

A

Door interactie van op de bodem gemeenschappelijke identiteit samen bepalen
-> meer nadruk op interactie
-> vaak in zeer heterogene groepen (zie studie)

18
Q

Benoem de 5 fases van inductieve groepsvorming volgens Puckman

A
  1. Forming: men komt samen, kent elkaar nog niet goed, elkaar leren kennen
  2. Storming: conflict, na een tijdje kunnen bepaalde eigenschappen botsen
  3. Norming: zoeken naar gemeenschappelijke zaken waar iedereen achter staat- groepsnormen en -waarden ontwikkelen
  4. Perfoming: optimaal presteren als groep, samen doel nastreven
  5. Adjourning: ontbinden van groep zodra doel bereikt
    -> dan begint cyclus terug opnieuw
19
Q

Wat is groepssocialisatiemodel?

A

-> Geeft weer wat er gebeurd als er een potentieel nieuw lid is bij de groep (komen en gaan van individuen weergeven)

20
Q

Benoem de 3 basisprocessen van groepssocialisatiemodel

A
  1. Evaluatie
    -> groep evalueert (potentieel) lid: wat voegt deze persoon toe?
    -> individu evalueert groep: wil ik hier bij horen?
  2. Toewijding
    -> Van individu naar groep en omgekeerd
    -> wordt beïnvloed door evaluatie
  3. Roltransitie
    -> Mensen kunnen van rol veranderen
    -> Beïnvloed door verandering in toewijding groep en/ of persoon
21
Q

De 5 fasen van lid zijn van een groep

A
  1. Mogelijk lid: interesse in groep of persoon
  2. Nieuw lid: socialisering, mogelijks initiatierituelen
  3. volledig lid: behoud in groep, je hebt nu ook invloed , mogelijks onenigheid door divergentie
  4. marginaal lid : proberen terug meer bij groep te horen door resocialisatie
  5. ex-lid: uit de groep, deel van groepsherinnering
22
Q

Functies van initiatierituelen

A
  • Symbolische functie -> publiek erkennen dat je rol inneemt in de groep
  • Leren van nieuwe norm tijdens ritueel
  • Loyaliteit creëren
    -> onaangename rituelen leiden tot meer loyaliteit dan aangename
    -> verklaring: cognitieve dissonantie
23
Q

Benoem componenten groepscohesie

A
  • persoonlijke attractie: andere groepsleden individueel leuk vinden
  • Sociale attractie: andere groepsleden leuk vinden obv gedeeld groepslidmaatschap en prototypicaliteit
    -> leiden tot een gevoel van een geheel zijn
24
Q

Hoe wordt groepscohesie geoperationaliseerd

A

adhv groepsidentificatie -> mate waarin persoon zich identificeert met groep = mentale overlap tussen zelf en groep

25
Q

Waarom is groepsidentificatie zo belangrijk in een groep

A

Dit zorgt voor groepsloyaliteit
-> hoe meer men zich identificeert met groep, hoe meer loyaliteit

26
Q

Groepsloyaliteit

A

In de groep blijven terwijl je betere uitkomsten kunt bekomen als je de groep verlaat

27
Q

Inclusie + de 2 componenten ervan

A

= groep die aantrekking voelt tot jou
-> je wilt je identificeren met de groep maar accepteren ze jou?
2 componenten:
- Erbij horen: ‘een van ons’, geaccepteerd worden, mogen deelnemen
- Authenticiteit: erbij mogen horen als jezelf , je mag jezelf zijn

28
Q

Vaardighedenbenadering over hoe je status verkrijgt in een groep

A

De mate waarin status toegekend wordt aan iemand , wordt bepaald door de match tussen
1. Statuskenmerken van persoon ( geassocieerd met kwaliteiten)
-> kloppen niet altijd, soms gebaseerd op stereotypes
2. Ideeën over welke kwaliteiten er nodig zijn om goed te presteren in de groep

29
Q

Welke statuskenmerken zijn er?

A
  • Demografische kenmerken
    -> mannen > vrouwen
    -> Meerderheidscultuur > minderheidscultuur
  • Werkgerelateerde kenmerken
    -> White-collar > blue-collar
    -> anciënniteit en ervaring
  • Dieperliggende kenmerken
    -> intelligentie
    -> persoonlijkheid
30
Q

Betrokkenheidsbenadering op het verkrijgen van status

A

meer groepsidentificatie -> harder willen werken voor groep -> hogere status

31
Q

Diversiteitsperspectieven

A

= manier waarop docenten naar diversiteit kunnen kijken
- Multiculturalisme: erkennen van culturele verschillen, focus op de toevoegende waarde van die verschillen
- Kleurenblindheid: culturele verschillen negeren, gelijkheid benadrukken, focus op individu en overkoepelende identiteit
-> diversiteitsperspectieven kunnen inclusief of exclusief klimaat creëren voor studenten