H1: Evolutionaire ecologie Flashcards
micro-evolutie
evolutie op kort termijn
aanpassing van een populatie door milieuomstandigheden
macro- evolutie
evolutie op lang termijn
leiden tot soortvorming vanuit gemeenschappelijke voorouders
scala naturae
volgens Aristoteles waren soorten permanent, onveranderlijk perfect
ze konden geplaatst worden op een ladder (=scala naturea) met toenemende complexiteit
Aanwijzingen voor het bestaan van evolutie
- Aanwijzingen uit de paleontologie
- Aanwijzingen uit de vergelijkende anatomie
- Aanwijzingen uit de biogeografie
- Aanwijzingen uit de ontwikkelingsbiologie
- Aanwijzingen uit de biochemie en genetica
- Aanwijzingen uit experimenten
4 sleutelbegrippen van natuurlijke selectie
- competitie
- overproductie
- genetische variatie
- differentieel reproductief succes
reproductieve succes leidt tot natuurlijke selectie
best aangepaste individuen vertonen het hoogste reproductieve succes, wat leidt tot een disproportionele vertegenwoordiging van adaptieve kenmerken in de volgende generatie
–> dergelijke verhoogde frequentie van adaptieve kenmerken = evolutie
Darwiaanse fitness
de gemiddelde, per capita bijdrage van een individu van de populatie na één of meerdere generaties
Stabiliserende selectie
meer intermediaire fenotypes worden geselecteerd t.o.v. extreme fenotypes
dit leidt tot reductie van genetische variatie binnen populaties
Directionele selectie
fenotypes die aan één kant van de normaaldistributie bevinden worden bevoordeelt die oorspronkelijk slechts zeldzaam voorkwamen in de populatie.
Over generaties zullen ze meer algemeen voorkomen in de populatie.
(meestal door omgevingsverandering of wanneer migratie optreedt)
Disruptieve selectie
2 of meer fenotypes bevoordeeld worden t.o.v. het intermediaire fenotype
(is zeer zeldzaam in natuurlijke selectie)
Additieve effecten
de effecten van verschillende loci kunne opgeteld worden
Dominantie effecten
allelen van één bepaald locus en het fenotype van een heterozygoot is niet exact het gemiddelde van dat van de homozygoot
epistasis
verschillende loci elkaar beïnvloeden
effecten van loci niet gewoonweg bij elkaar worden opgeteld
2 random processen dat voor genetische variatie zorgt
1) mutaties
2) geslachtelijke recombinatie
externe bronnen van genetische variatie
1) immigratie (gene flow)
2) soms hybridisatie
Het opsporen van genetische variatie
- kruisingsexperimenten
- common-garden experimenten
- studie van mutanten
- artificiële selectie
- studie van verwante individuen
- biochemische en moleculaire technieken (electroforese)
Waarom verdwijnt genetische variatie niet t.g.v. natuurlijke selectie?
verschillende mechanismes zijn werkzaam dat er voor zorgt dat variatie in een populatie bewaart blijft:
1) diploïdie: een groot deel van genetische variatie onder de vorm van recessieve allelen ‘verborgen’ blijft in heterozygote organismen.
2) gebalanceerd polymorfisme
- heterozygoot voordeel
- frequentie afhankelijke selectie
(= wanneer een fenotype meer algemeen wordt in een populatie dan wordt de fitness minder)
3) neutrale variatie
4) omgevingsvariatie
heterozygoot voordeel
individuen die heterozygoot zijn een groter voordeel vertonen dan elk van beide homozygote types
bv. sikkelcelanemie
Waarom natuurlijke selectie niet leidt tot perfectie
- evolutie is gelimiteerd door historische belemmering
- adaptaties zijn vaak het resultaat van compromises
- niet alle evolutie is adaptief
- selectie kan enkel inwerken op bestaande variatie