Geschiedenis H5 (David) Flashcards

1
Q

bij wie zien wij de waarden van de germanen ook?

A

bij de ridders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wanneer trekken de romeinen weg uit nederland

A

450 NC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wie nemen een deel van het romeins gebied over in nederland

A

De franken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wie maakt parijs de hoofdstad van de franken?

A

Clovis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat deed Clovis waar de paus blij mee was?

A

Dat clovis zich liet dopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat deed clovis nadat hij was gedoopt

A

Hij dwong zijn volk ook christen te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer leefde clovis

A

466NC tot 511NC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer werd Karel de grote geboren en wanneer stierf hij

A

747NC tot 814NC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wanneer werd karel de grote koning

A

768NC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat deed karel de grote met het leger

A

Hij bouwde een ruiterleger bestaande uit ridders (een ridder is niet per se iemand met zo’n harnas)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

karel de grote gaf mannen gebied in leen in ruil voor bescherming van het land. hoe noem je zo’n man?

A

een leenman

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat deden sommige leenmannen met dat land

A

Ze leenden het uit aan andere mannen en werden daardoor een leenheer maar tegelijk bleven ze ook een leenman

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Als een leenman stierf of niet goed omging met het land moest hij het teruggeven deed iedereen dat?

A

nee deze mensen vormden later de middeleeuwse adel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waarom wilde karel geen keizer worden?

A

Omdat hij dan moest knielen voor de paus waardoor de paus dan belangrijker zou zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Karel werd toch gekroond hoeveel keizers waren er toen in europa

A

2, Karel de grote en de keizer van het byzantijnse rijk (oost romeinse rijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn 4 kenmerken van een stad?

A

Veel bebouwing
Dicht op elkaar
Hoge bevolkingsdichtheid
Veel voorzieningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is diaspora?

A

Het verspreiden van een volk over verschillende delen van de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Germanen hadden allemaal een eigen staat maar ze hadden ook veel gemeenschappelijk. Noem 5 gelijkenissen

A

Talen leken erg op elkaar.
Ze leefden van landbouw en woonden in dorpen
Ze hadden een gelaagde samenleving
elk volk bestond uit verschillende stammen
in iedere stam had een vergadering van mannen de meeste macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wie hadden het meeste macht in een germaans dorp

A

Een ring van vrije mannen en in oorlogstijd een aanvoerder gekozen door deze groep

20
Q

Waarvan leefden de gemanen vooral

A

Landbouw

21
Q

Wat waren de lagen in een germaanse samenleving

A
  • onderaan de slaven
  • in het midden de vrijgelatenen
  • bovenaan stonden de vrije mannen (de vrouwen en kinderen waren ondergeschikt aan hun vaders)
22
Q

waarom viel het rijk van karel de grote snel uiteen na zijn dood?

A

De germanen wilden het rijk snel verdelen (dit was hun gewoonte)
De opvolgers van karel voerden veel oorlog met elkaar
de noormannen, moslims en andere volken vielen het rijk aan

23
Q

waarop leefde de meeste mensen in de vroege middeleeuwen?

A

een domein op het platteland een domein is een dorp met omgeving en alles wat daarbij hoorde

24
Q

wat is een agrarische samenleving

A

een samenleving waar de meerderheid van de bevolking leeft van het verbouwen van gewassen en het houden van vee

25
Q

wat zijn de middelen van bestaan

A

voedsel, kleding, onderdak

26
Q

Wat is urbanisatie?

A

Het wegtrekken uit het platteland om in de stad te gaan wonen.

27
Q

Wat is een standensamenleving?

A

een samenleving waarbij de bevolking is verdeeld in verschillende groepen

28
Q

Wat is horigheid?

A

Boeren die aan het land van een landbezitter vastzitten en daar verplicht moeten blijven

(als de horig 1 jaar en 1 dag lang weet te ontsnappen hoeft deze geen horig meer te zijn)

29
Q

Wat is kerstening?

A

Het massaal christenlijk worden van ( o. a. germaanse) stammen

30
Q

Waarom was de geestelijkheid zo essentieel voor de maatschappij in de middeleeuwen?

A

Het geloof gaf mensen hoop op een beter leven na de dood

31
Q

wat is een urbaan-agrarische
(stedelijk-agrarische) samenleving

A

Een samenleving met veel landbouw, maar ook een aantal (opkomende) steden.

32
Q

Wat is het verschil tussen nijverheid en
ambacht.

A

Nijverheid was een kapitalistische vorm van een bedrijf. Je moest namelijk veel investeren met daarbij dan (meestal) een grote winst. En bij een ambacht kwam het op bestelling en was de prijs meestal duur want, het was met de hand gemaakt en door een persoon.

33
Q

waar komt de term middeleeuwen vandaan

A

De Middeleeuwen heten zo omdat ze in het midden zitten, tussen de Oudheid en de Renaissance.

34
Q

wat is beeldvorming

A

het ontstaansproces van een beeld (in de media) over een persoon, organisatie of zaak, dat niet noodzakelijkerwijs met de werkelijkheid of de feiten hoeft overeen te komen

35
Q

wat is standplaatsgebondenheid

A

Standplaatsgebondenheid is dat ieders denken en handelen wordt bepaald door de positie die hij of zij inneemt ten opzichte van anderen en door zijn of haar persoonlijke ervaringen

36
Q

wat was het byzantijnse rijk?

A

Het byzantijnse rijk was de voortzetting van het Romeinse Rijk in het Oosten

37
Q

waarom verspreidde het christendom zich
zo snel door het Romeinse Rijk

A

Doordat Paulus’ versie van het christendom geen ingewikkelde inwijdingsrituelen kende en open stond voor iedereen

38
Q

welke rol speelde de keizer
Constantijn de Grote bij de acceptatie van het
christendom.

A

Hij was de eerste romeinse keizer die christelijk was

39
Q

wat waren de Franken?

A

een volk dat een brug vormde tussen het romeinse rijk en de middeleeuwen

40
Q

Wanneer ontstond het hofstelsel?

A

het ontstond na de val van het Romeinse Rijk in de vijfde eeuw

41
Q

hoe ontstond het feodalisme?

A

Het stelsel ontstond in de negende eeuw, toen na de dood van Karel de Grote diens bestuursgebied versnipperde

42
Q

Wat zijn stadsrechten?

A

het recht om jaarmarkten te organiseren, maar ook met het recht om een stadsmuur met stadspoort te bouwen, tol te heffen, munten te slaan en ook om zelf de rechtspraak binnen de stad te organiseren

43
Q

Waarom steunde de hoge adel de ontwikkeling van de steden?

A

om de steun van de stad te krijgen tegenover concurrenten + welvaart bevorderen.

44
Q

wat is een gilde

A

Gildes waren een soort beroepsverenigingen. Er was er een voor barbiers, voor manemakers, voor bakkers. Alleen mocht lang niet iedereen lid worden van zo’n gilde en om toegelaten te worden moest je een ‘meesterproef’ doen.

45
Q

wat waren de hanze

A

Een hanze of was een samenwerkingsverband van handelaren en steden tijdens de middeleeuwen. Door samenwerking probeerden ze hun handel te beschermen en uit te breiden