Franse Woordjes Flashcards
1
Q
Le moyen de transport
A
Het vervoermiddel
2
Q
Le voyageur
A
De reiziger
3
Q
Le billet
A
Het ticket
4
Q
La destination
A
De bestemming
5
Q
En direction de
A
In de richting van
6
Q
Le départ
A
Het vertrek
7
Q
Les horaires (m, mv)
A
De dienstregeling
8
Q
Le retard
A
De vertraging
9
Q
La grève
A
De staking
10
Q
La circulation
A
Het verkeer
11
Q
Le renseignement
A
De inlichting
12
Q
Le/la prochain (e)
A
De volgende
13
Q
Dans deux minutes
A
Over twee minuten
14
Q
La porte
A
De deur
15
Q
Bienvenue
A
Welkom
16
Q
Je suis désolé(e)
A
Het spijt me
17
Q
Dépêche-toi
A
Schiet op
18
Q
Un instant
A
Een momentje
19
Q
Prenez
A
Neem
20
Q
Allez
A
Ga
21
Q
Seul(e)
A
Alleen
22
Q
Attendre
A
Wachten
23
Q
La gare
A
Het station
24
Q
La voie
A
Het spoor
25
Il part
Hij vertrekt
26
L’aller-retour (m)
Het retour
27
L’aller simple (m)
De enkele reis
28
Changer
Overstappen
29
Manquer (le train)
(De trein) missen
30
L’avion (m)
Het vliegtuig
31
Prendre le vélo
De fiets nemen
32
Aller à pied
Te voet gaan
33
La voiture
De auto
34
Éviter
Vermijden
35
Dormir
Slapen
36
Le logement
Het verblijf
37
La sortie
Het uitstapje
38
Tellement
Zo, zoveel
39
D’ailleurs
Trouwens
40
Appris
Geleerd
41
À part cela
Buiten dat
42
Le déchet
Het afval
43
La poubelle
De afvalbak
44
Fier, fiére
Trots
45
Propre
Schoon, eigen
46
L’experience (v)
De ervaring
47
Les environs (m, mv)
De omgeving
48
Écolo(gique)
Milieubewust
49
La poule
De kip
50
Il y aura
Er zal/zullen zijn
51
On ira
We zullen gaan
52
On sera
We zullen zijn
53
On fera
We zullen doen/maken
54
L’avis (m)
De mening
55
Pas mal
Niet slecht
56
Sale
Vies
57
Agréable
Prettig
58
En face de
Tegenover
59
À côté de
Naast
60
Les voisins (m, mv)
De buren
61
Nettoyer
Schoonmaken
62
Le petit déjeuner
Het ontbijt
63
La plage
Het strand
64
La salle de bains
De badkamer
65
Le lit
Het bed
66
Le bruit
Het lawaai
67
La chance
Het geluk
68
Gentil(le)
Aardig, lief
69
Proche
Dichtbij
70
Le mois
De maand
71
La région
De regio
72
La pluie
De regen
73
La saison
Het seizoen
74
La femme
De vrouw
75
L’homme
De man
76
Avoir envie de
Zin hebben in
77
Appeler
Noemen, bellen
78
L’equipement
De uitrusting
79
Le retraité
De gepensioneerde
80
La particularité
De bijzonderheid
81
Le maghreb
De landen in noord-afrika
82
Le temps libre
De vrije tijd
83
Bon marché
Goedkoop
84
Pour cela
Om die reden
85
C’est pourqoi
Daarom
86
Sucré(e)
Zoet
87
Salé(e)
Hartig, gezouten
88
Le miel
De honing
89
Le beurre
De boter
90
Déguster
Proeven
91
Plaire
Bevallen
92
Abandonner
Verlaten
93
Jeter
Weggooien