Franse Woordjes Flashcards
Le moyen de transport
Het vervoermiddel
Le voyageur
De reiziger
Le billet
Het ticket
La destination
De bestemming
En direction de
In de richting van
Le départ
Het vertrek
Les horaires (m, mv)
De dienstregeling
Le retard
De vertraging
La grève
De staking
La circulation
Het verkeer
Le renseignement
De inlichting
Le/la prochain (e)
De volgende
Dans deux minutes
Over twee minuten
La porte
De deur
Bienvenue
Welkom
Je suis désolé(e)
Het spijt me
Dépêche-toi
Schiet op
Un instant
Een momentje
Prenez
Neem
Allez
Ga
Seul(e)
Alleen
Attendre
Wachten
La gare
Het station
La voie
Het spoor
Il part
Hij vertrekt
L’aller-retour (m)
Het retour
L’aller simple (m)
De enkele reis
Changer
Overstappen
Manquer (le train)
(De trein) missen
L’avion (m)
Het vliegtuig
Prendre le vélo
De fiets nemen
Aller à pied
Te voet gaan
La voiture
De auto
Éviter
Vermijden
Dormir
Slapen
Le logement
Het verblijf
La sortie
Het uitstapje