frans unité 2 app 2 Flashcards
1
Q
le rêvede
A
de droom
2
Q
puis
A
daarna, verolgens
3
Q
lópperunité
A
de kans
4
Q
étranger, étrangère
A
buitenlands
5
Q
il / elle me manque
A
ik mis hem/haar
6
Q
loin
A
ver
7
Q
la famille dáccueil
A
het gastgezin
8
Q
se faire des amis
A
vrienden maken
9
Q
se débrouiller
A
zich redden
10
Q
de mieux en mieux
A
steeds beter
11
Q
honnêtement
A
eerlijk gezegd
12
Q
lémploi du temps
A
het rooster
13
Q
chargé
A
vol, druk
14
Q
tous les quinze jours
A
één keer in de twee weken
15
Q
comme
A
omdat (aan het begin van een zin)