Frans (étapes 2 et 3) Flashcards
een allergie
un allergie
een keelontseking
un angine
zware verkoudheid
une bronchite
brandwonde
une brulure
een slag (van)
une coup (de)
een kramp
une crampe
de diarree
la diarhée
een pijn
une douleur
een breuk
une fracture
een patiënt
un(e) patient(e)
een wonde
une plaie
een gips
un plâtre
de (eerste) zorgen
les (premiers) soins
een bloedafname
une prise de sang
een röntgenfoto
une radio(graphie)
een risico
un risque
de bloeddruk
la tension
een slachtoffer
une victime
een antibioticum
un antibiotique
een pijnstiller
un antidouleur
een aspirine
une aspirine
een verband
une bandagee
een tablet
une cachet/ comprimé
een compres
une compresse
een lepel
une cuiller(cuillère)
een druppel
une goutte
een voorschrift
une ordonnance/ une prescription
een pleister
une pansement/un sparadrap
een pastille
une pastille
een pilletje
une pilule
een spuit/prik
une piqure
een zalf
une pommade
een siroop
un sirop
een spray
un spray
een vaccin
un vaccin
naakt
nu/nue
gaan liggen
s’allonger
oplopen, vangen
attraper
(zich) verwonden (aan)
(se) blesser (à)
breken
(se) casser
ontsmetten, desinfecteren
désinfecter
onderzoeken
examiner
genezen
guérir
voorschrijven
prescrire
(uit)rusten
se reposer
ademen
respirer
bloeden
saigner
blazen
souffler
hoesten
tousser
beven/ bibberen
trembler
inenten
vacciner
een loopneus hebben
avoir le nez qui coule
een hoest
une toux
een dosering
un dosage
een dosis
une dose
een (mond)masker
un masque
een gips
un plâtre
een poeder
une poudre
een zakje
un sachet
allergisch (aan)
allergique (à)
(zich) bedekken
(se) couvrir
niezen
éternuer
nuchter
à jeun
het is beter (om)
je zou beter…
Il veut mieux + infinitif
tot het eind
jusq’au bout