Faire Vervoegen Flashcards
1
Q
Faire
A
Maken/doen
2
Q
Ik maak/doe
A
Je fais
3
Q
Jij doet/maakt
A
Tu fais
4
Q
Hij/zij/men doet/maakt
A
Il/elle/on fait
5
Q
Wij maken/doen
A
Nous faisons
6
Q
Jullie doen/maken
A
Vous faites
7
Q
Zij doen/maken
A
Ils/elles font