Engels Woordjes Unit 2 Flashcards
1
Q
Versnellen
A
To accelerate
2
Q
Cirkelvormig
A
Circular
3
Q
Bouw
A
Construction
4
Q
Angstig
A
Fearful
5
Q
Kenmerk
A
Feature
6
Q
Zwaartekracht
A
Gravity
7
Q
Indrukwekkend
A
Impressive
8
Q
Laat staan
A
Let alone
9
Q
Ertoe doen
A
To matter
10
Q
Pasgebouwd
A
Newly-built
11
Q
Rechthoekig
A
Rectangular
12
Q
Verantwoordelijk voor
A
Responsible for
13
Q
Belachelijk
A
Ridiculous
14
Q
Doodsbang
A
Terrified
15
Q
Driehoekig
A
Traingular
16
Q
Wegen
A
To weigh
17
Q
Breedte
A
Width
18
Q
Cijfers
A
Figures
19
Q
Dik
A
Thick
20
Q
Fantastisch
A
Amazing
21
Q
Feit
A
Fact
22
Q
Gewicht
A
Weight
23
Q
Glas
A
Glass
24
Q
Hoogte
A
Height
25
Houten
Wooden
26
IJzer
Iron
27
Lengte
Length
28
Mogelijk
Possibly
29
Rond
Round
30
Staal
Steel
31
Stenen
Stone
32
Vierkant
Square
33
Vorm
Shape
34
Wandelen
Hiking