Engels woordjes Flashcards
1
Q
volgens
A
according to
2
Q
enquête
A
survey
3
Q
vergelijken
A
to compare
4
Q
tekort
A
shortage
5
Q
beweren
A
to claim
6
Q
weergeven
A
to reflect
7
Q
vreemd
A
odd
8
Q
buitengewoon
A
extraordinary
9
Q
wetenschappelijk
A
scientific
10
Q
ontwikkeling
A
development
11
Q
vergezellen
A
to accompany
12
Q
epidemie
A
epidemic
13
Q
bijgeloof
A
superstition
14
Q
opkomend
A
emerging
15
Q
aanbieden
A
to offer
16
Q
onthullen
A
to reveal
17
Q
onderzoek
A
investigation
18
Q
concluderen
A
to conclude
19
Q
oprecht
A
genuinely
20
Q
fenomenen
A
phenomena
21
Q
verschijning
A
apparition
22
Q
collectief
A
collective
23
Q
verifiëren
A
to verify
24
Q
hoewel
A
although
25
afname
decline
26
steun
support
27
ervaring
experience
28
omgaan met
cope with
29
onvermijdelijk
inevitable
30
minderheid
minority
31
aanstaande bruid
bride to be
32
momenteel
currently
33
schoonfamilie
inlaws
34
opscheppen
to boast
35
in vergelijking met
by comparison
36
specifiek
in particular
37
risico
to hedge (your) bets
38
ongemak
uneasiness
39
aannemen
to assume
40
zich verzoenen met
to reconcile
41
vaardigheden
skills
42
arbeid
labour
43
afstammelingen
descendant
44
stromen
flows
45
timmerman
carpenter
46
au pair, oppas
nanny
47
overtreffen
to surpass
48
opvallen
to stand out
49
voormalig
former
50
bemoedigend
encouraging
51
fragmentarisch
patchy
52
hoewel
though
53
overtreffend
outperforming
54
gemiddeld
average
55
ver achterblijven
to fall far below
56
blijven
to remain
57
enquête
poll
58
verbijsterend
astonishing
59
etnisch
ethnic
60
waarschijnlijk
likely
61
zorg
concern
62
kiezer
voter
63
misbruik maken van
to take advantage
64
angst
anxiety
65
aanklacht
charge
66
voorstellend
proposing
67
verstandig
sensible
68
reguleren
to regulate
69
lanceren
to launch
70
gelijkheid
equality
71
samenhang
cohesion
72
met zich meebrengen
to involve
73
burgerschap
citizenship
74
het aandringen op
insistence
75
in het buitenland
abroad
76
beschermen
to protect
77
verbieden
to prohibit
78
vervullend
fulfilling
79
jaarlijks
annual
80
streng
tough
81
maatregel
measure
82
beperken
to restrict
83
reguleren
to regulate
84
instellen
to institute
85
avondklok
curfew
86
verbieden
to ban
87
bijwonen
to attend
88
vertoning
display
89
verbruiken
to consume
90
lol
jollity
91
dreiging
menace
92
vandalisme
hooliganism
93
vernietigen
to destroy
94
vernielen
to wreck
95
in het bijzonder
particularly
96
naar, vervelend
nasty
97
gevaarlijk
dangerous
98
huiselijk
domestic
99
tot stand brengen
to establish
100
toenemen
to increase
101
boete
fee
102
momenteel
currently
103
omvatten
to include
104
toegestaan
permitted
105
de voorkeur geven aan
to favour
106
suggereren
to suggest
107
beperking
constraint
108
opmerken
to take notice
109
drijfveer
incentive
110
gezagsgetrouw
law abiding
111
afdwingen
to enforce
112
aanpak
approach
113
zelfverzekerd
confident
114
krachtig
vigorous
115
bestaand
existing
116
lastpost
nuisance
117
aan het bureau gekluisterd
deskbound
118
onwillig
loath
119
onverantwoord
irresponsible
120
haven
port
121
verspreiding
distribution
122
kofferbak
car boot
123
opslaan
to store
124
wanorde
disorder
125
beboeten
to fine