Duits Kapitel 1 Flashcards
1
Q
durchhalten
A
volhouden
2
Q
fröhlich
A
vrolijk
3
Q
gelingen
A
lukken
4
Q
die Insel
A
het eiland
5
Q
lösen
A
oplossen
6
Q
niemals
A
nooit
7
Q
der Urlaub
A
de vakantie
8
Q
das Vergnügen
A
het plezier
9
Q
witzig
A
grappig
10
Q
zeichnen
A
tekenen