Definities Flashcards

1
Q

Abstractiefout

A

Op basis van een te concrete indicator foutieve besluiten trekken over een abstract concept.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Methodologie

A

De wijze waarop het hele proces van wetenschapsbeoefening functioneert, en houdt dus niet alleen de kennis en beheersing can methoden en technieken in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Micro, meso, macro niveau

A

Het niveau van de analyse of theorie; Micro verwijst naar het (Inter-) individuele niveau, macro naar het maatschappelijke systeem, en meso zit hier tussenin, bijvoorbeeld op het niveau van organisaties of bedrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociaalwetenschappelijk onderzoek

A

De productie van geldige en betrouwbare kennis over de sociale realiteit door het combineren can theorie en empirie, waarbij methodologische principes rigoureus worden toegepast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Theorie

A

Het geheel van samenhangende uitspraken of proposities die bepaalde genomen beschrijven of verklaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Concept

A

Een algemeen en abstract idee dat als een label dient om concreet waarneembare zaken of fenomenen te categoriseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Formele theorie

A

Een soort theorie die ervan uitgaat dat je allerhande sociale fenomenen los van de concrete inhoud kan verklaren vanuit enkele vormelijke basisprincipes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Grand theory

A

Een soort theorie die sociale fenomenen probeert te vatten vanuit een abstract conceptueel kader, waarin het ordene van concepten belangrijker is dan het begrijpen van de sociale werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Middle range theory

A

Theorieën die berusten op een reeks aannames over een bepaald sociaal fenomeen. Waaruit hypothesen kunnen worden afgeleid die op hun beurt empirische getoetst worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verifieervaarheid

A

De mogelijkheid om door observatie te toetsen of theoretische aannames overeenstemmen met de realiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Falsifieerbaarheid

A

De mogelijkheid om door observatie de eventuele onjuistheid van kennis aan te tonen, weerlegbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Repliceren

A

Het herhalen van onderzoek om te kijken of je tot dezelfde conclusie komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Empirie

A

Het ervaren van de wereld rondom ons door waarneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Deductie

A

Een gevolgtrekking van het algemene naar het bijzondere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Inductie

A

Op basis van specifieke waarnemingen komen tot een algemene regel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Meetvaliditeit

A

De mate waarin een meetinstrument meer wat het zou moeten meten

17
Q

Interne validiteit

A

De mate waarin waargenomen relaties in een empirische studie een correcte weerspiegeling zijn van de werkelijkheid

18
Q

Externe validiteit

A

De mate waarin bevindingen uit onderzoek bij een specifieke populatie ook voor een ruimere populatie gelden, ook wel veralgemeenbaarheid genoemd

19
Q

Peer review

A

Het laten evalueren van wetenschappelijk bevindingen door collega - wetenschappers

20
Q

Theoriegericht onderzoek

A

Onderzoek dat gericht is op de ontwikkeling van theorie, waarbij kennisproductie de primaire drijfveer is, ook wel fundamenteel onderzoek genoemd.

21
Q

Praktijkgericht onderzoek

A

Onderzoek dat gericht is op het oplossen van een praktisch maatschappelijk probleem

22
Q

Evaluatieonderzoek

A

Een vorm van praktijkgericht onderzoek 1 gebruikmakend van sociaalwetenschappelijk procedures 1bom de effectiviteit van sociale interventies te onderzoeken.

23
Q

Actieonderzoek

A

Een vorm van praktijkgericht onderzoek dat tot doel heeft Kennisnet verspreiden onder de deelnemers aan het onderzoek en zo politieke actie te stimuleren

24
Q

Triangulatie

A

Een manier om eenzelfde onderzoeksvraag zowel met kwalitatieve als kwantitatieve gegevens van antwoord te voorzien teneinde de geldigheid ervan te maximaliseren

25
Q

Positivisme

A

Ook naturalisme genoemd, een stroming binnen de sociale wetenschappen die de epistemologie en werkwijze van de natuurwetenschappen als model hanteerde en regel - of wetmatigheden in de sociale werkelijkheid wil ontdekken en blootleggen

26
Q

Constructivisme

A

Ook interpretatieve sociale wetenschap genoemd. Beschouwt de werkelijkheid als sociaal geconstrueerd en wil begrijpen hoe en waarom mensen handelen / denken / voelen vanuit hun specifieke handelingscontext

27
Q

Empirisme

A

Het idee dat zintuiglijke ervaring en waarneming tot kennis leiden

28
Q

Rationalisme

A

Het idee dat het menselijke verstand of rede als het fundament van kennis beschouwd moet worden.

29
Q

Axioma

A

Een stelling die niet bewezen is , maar wel als grondslag aanvaard wordt

30
Q

Correspondentietheorie van de waarheid

A

Kennis is waar als ze overeenkomt met dat je kan waarnemen in de werkelijkheid

31
Q

Principe van demarcatie

A

Een criterium op basis waarvan je wetenschappelijke van niet- wetenschappelijke uitspraken kan onderscheiden

32
Q

Verificatie

A

Een test of de inhoud van een uitspraak overeenkomt met de realiteit

33
Q

Inductieprovleem

A

De vraag hoe je op basis van enkele waarnemingen tot algemene, universele uitspraken kan komen

34
Q

Falsificatie

A

Het principe dat theorieën slechts wetenschappelijk zijn voor zover ze door empirische observaties verworpen kunnen worden

35
Q

Paradigma

A

Het geheel van oriënterende ideeën, , modellen en raamtheoriëen die op een bepaald moment worden gedeeld door wetenschappen

36
Q

Ontologische

A

Veronderstelling over de aard van de werkelijkheid

37
Q

Epistemologie

A

Aannames met betrekking tot de oorsprong van kennis over de realiteit

38
Q

Realisme

A

Ook wel objectivisme of empirisch realisme genoemd, een ontologisch principe dat ervan uitgaat dat de werkelijkheid bestaat los van je waarneming

39
Q

Nominalisme

A

Een ontologische principe dat stelt dat de werkelijkheid enkel kenbaar is via de talige concepten die der erover construeren