Deeltaak 1 ❦ Flashcards

1
Q

Aandelen

A

Stukjes eigendom van een bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Genocide

A

Het uitmoorden van de bevolking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

monopolie

A

De VOC kreeg het alleenrecht op de handel in specerijen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

natuurlijke bevolkingsgroei

A

Als het bevolkingsaantal stijgt of daalt door geboorte of sterfte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

regenten

A

Machtige burgers uit rijke koopmansfamilies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sociale bevolkingsgroei

A

Als een bevolkingsaantal stijgt omdat mensen verhuizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vertreksoverschot

A

meer mensen uit steden vertrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vestigingsoverschot

A

meer mensen die zich vestigden dan er vertrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Driehoekshandel

A

Handel tussen Europa Afrika en Amerika

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hogedrukgebied

A

hoge luchtdruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Lagedrukgebied

A

Lage luchtdruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

passaat

A

Een vrij betrouwbaar en sterke oostenwind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Plantage

A

grote velden vol met bijvoorbeeld suikerriet, koffie- en tabaksplanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De absolute afstand

A

Afstand in kilometers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De relative afstand

A

Afstand in tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Afzetmarkt

A

Een groep klanten waar een bedrijf zijn producten of diensten verkoopt

17
Q

Bnp (bruto nationaal product)

A

Wat alle inwoners van een land samen verdienen

18
Q

Containers

A

Grote stalen kisten

19
Q

Locatiefactoren

A

Die bepalen of een bedrijf zich in een land wil vestigen

20
Q

Milieuheffing

A

Dat moet je betalen als bedrijf als je het milieu vervuilt

21
Q

De belasting

A

Dat je geld aan de overheid betaald

22
Q

Concurrentie

A

Wanneer bedrijven strijden om klanten

23
Q

consument

A

Iemand die producten of diensten koopt

24
Q

De dienst

A

Iets wat voor je gedaan wordt (zoals kappersafspraak)

25
Q

Dunbevolkt

A

Dat er wijzig mensen per vierkante kilometer wonen

26
Q

Werkgever

A

Iemand of een bedrijf dat mensen (werknemers) in dienst neemt en betaalt om te werken

27
Q

De werknemer

A

Iemand die in dienst is bij een werkgever en betaald wordt voor het werk dat hij of zij doet