Deel 0: inleiding Flashcards

1
Q

waar dienen pompen en compressoren voor (2)

A

verhogen van de druk van een fluïdum

fluïdum verplaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke 3 soorten van fluïdumverplaatsing heb je bij compressoren en pompen + vb

A

overdracht thermische energie vb. circulatiepomp cv-installatie

overdracht mechanische energie vb. oliepomp

transport vb. in de chemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

over welke machines gaat het als we het hebben over vloeistoffen (1) en gassen (3 + kleine uitleg)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

in welke 4 soorten energie kan arbeid in omgezet worden bij het verpompen

A

drukenergie

hoogte-energie

snelheidsenergie

energieverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe deel je de 4 soorten energie bij het verpompen in als het gaat over de (on)afhankelijkheid van het debiet en de (on)omkeerbaarheid

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke 2 soorten lekverliezen heb je bij het massadebiet

A

externe lekverliezen

internet lekverliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

geef 2 eigenschappen van externe lekverliezen

A

zijn verwaarloosbaar als het gaat over nuttig debiet en energieverbruik

milieu-impact mogelijk maar hangt af van de aard van de stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

geef 2 eigenschappen van interne lekverliezen

A

hebben alleen significante impact op uitgaande debiet wanneer een aanzienlijk debiet intern terugstroomt naar de zuigzijde, dus verhoogt energieverbruik

heeft geen milieu-impact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

formule uitgaand massadebiet

A

uitgaand massadebiet = ingaand massadebiet - extern lekdebiet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

formule volumedebiet (2) + benoem de delen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

formule relatieve druk

A

prelatief = pabsoluut - patmosferisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

op welke 3 manieren kan je de druk meten + uitleg

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

formule arbeid + eenheid (2)

A

arbeid = kracht * verplaatsing = J = N*m

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke 4 vermogens heb je bij de gele pijlen bij deze pomp + kleine uitleg

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

formule motor- en pompverlies bij de pomp+ kleine uitleg

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke 3 rendementen zijn er bij een pomp + formule met de 3 rendementen

A

totaalrendement = pomprendement * motorrendement

17
Q

formule motorrendement als je veronderstelt dat er rechtstreekse aandrijving is (dus Pe = Pmech)

A
18
Q

formule pomprendement als je veronderstelt dat er rechtstreekse aandrijving is (dus Pe = Pmech)

A
19
Q

wat is er speciaal bij de pomp- en motorrendementen + uitzondering

A

dat fabrikanten meestal alleen het pomprendement geven (al zit de pomp er wel of niet bij) + bij pompen voor centrale verwarming geven ze enkel het totale rendement

20
Q

formule + symbool + eenheid (2) + benoem de delen van dynamische viscositeit + uitleg

A
21
Q

formule + symbool + eenheid (2) + benoem de delen van kinematische viscositeit

A
22
Q

wat gebeurt er bij niet-Newtoniaanse vloeistoffen + welke 2 soorten zijn er

A

bij niet-Newtoniaanse vloeistoffen verandert de viscositeit bij stroming +

thixotrope vloeistof

dilatante vloeistof

23
Q

leg thixotrope vloeistof uit + vb

A

een thixotrope vloeistof (zoals verf) wordt meer lopend naarmate de afschuifkrachten of de snelheidsgradiënt hoger liggen

24
Q

leg dilatante vloeistof uit + vb

A

een dilatante vloeistof (zoals een papje maïzena) wordt dikker naarmate men harder roert